201405341/1/A1.
Datum uitspraak: 29 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
De vereniging FrisLeek, te Leek,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 mei 2014 in zaak nr. 13/320 in het geding tussen:
FrisLeek
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen.
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2012 heeft het college het verzoek van FrisLeek om handhavend op te treden met betrekking tot de brandveiligheid van loods 5 van [vergunninghouder] aan het [locatie] te Leek (hierna: het perceel), afgewezen.
Bij besluit van 12 maart 2013 heeft het college het door FrisLeek daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 mei 2014 heeft de rechtbank het door FrisLeek daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft FrisLeek hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
FrisLeek heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2015, waar FrisLeek, vertegenwoordigd door J.F. de Vries, H.J. Klooster en J. Holstein, en het college, vertegenwoordigd door S.G. Steenbergen en W.J.W. Snippe, beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst Groningen, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, gehoord.
Overwegingen
1. FrisLeek heeft het college bij brief van 19 december 2011 verzocht om handhavend op te treden in verband met de door haar gestelde brandonveiligheid door de opslag van kunststoffen in loods 5.
2. Ingevolge artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012 is het, onverminderd het bij of krachtens dit besluit bepaalde, verboden in, op, aan of nabij een bouwwerk voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, werktuigen, middelen of voorzieningen te gebruiken of niet te gebruiken of anderszins belemmeringen op te werpen of hinder te veroorzaken waardoor:
a. brandgevaar wordt veroorzaakt, of
b. bij brand een gevaarlijke situatie wordt veroorzaakt.
3. FrisLeek betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet handhavend behoefde op te treden op grond van artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012 tegen loods 5 in verband met brandonveiligheid. Volgens FrisLeek heeft de rechtbank niet onderkend dat de brandweer niet ter zake kundig is op het gebied van grote kunststofbranden. De brandweer is in de brief van 12 april 2012 niet ingegaan op de specifieke gevaren van kunststofbranden zoals volgt uit het rapport "Brandbeveiliging opslag kunststoffen" van het Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding van 7 oktober 2005. Zij voert aan dat de brandweer onvoldoende heeft gemotiveerd welke maatregelen zijn getroffen om een brand beheersbaar te houden. Zo is de bluswatervoorziening volgens FrisLeek onvoldoende en is geen bewijs overgelegd dat brandbeveiligingsmiddelen aanwezig zijn. FrisLeek betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de bedrijfsvoering niet is vastgelegd in enig voorschrift, zodat de beperking van het risico op broeigevaar niet is gegarandeerd. Tot slot voert FrisLeek aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de dakconstructie van loods 5 het risico op vliegvuur beperkt. De dakconstructie is, om milieuschade te voorkomen, zo ontworpen dat die snel bezwijkt bij brand, maar volgens FrisLeek is wat betreft vliegvuur de afwezigheid van het dak juist risicoverhogend.
3.1. Vast staat dat in het verleden bij het bedrijf van [vergunninghouder] meermaals brand is uitgebroken. Loods 5 is begin 2009 verwoest door brand, waarna bij besluit van 7 september 2009 bouwvergunning is verleend voor de herbouw daarvan. Tegen dat besluit is beroep ingesteld bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling. De Afdeling heeft op het hoger beroep beslist bij uitspraak van 20 juni 2012, in zaak nr. 201104943/1/A4.
3.2. In geschil is of sprake is van gebruik in strijd met artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012, in verband waarmee het college handhavend dient op te treden. Tussen partijen is niet in geschil dat het bedrijf van [vergunninghouder] overigens aan de eisen omtrent brandveiligheid uit het Bouwbesluit 2012 voldoet.
In de nota van toelichting bij artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416) is vermeld dat dit artikel een algemene verbodsbepaling is die betrekking heeft op brandveilig gebruik waarin niet is voorzien door de andere voorschriften van dit besluit. Hiermee heeft het bevoegd gezag een kapstok om in een specifiek geval in te grijpen wanneer het brandveilig gebruik onvoldoende gewaarborgd is (ook indien het gebruik op zich voldoet aan de voorschriften van dit besluit). Het gaat hier om een geclausuleerde bevoegdheid die uitsluitend kan worden toegepast in de in dit artikel genoemde omstandigheden. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat de gemeente algemene aanvullende of nadere eisen stelt. Voorts moeten de geëiste maatregelen altijd in verhouding staan tot het te bestrijden risico. De gemeente zal de noodzaak hiervan in het concrete geval moeten kunnen aantonen, aldus de nota van toelichting.
3.3. De rechtbank heeft in het door FrisLeek aangevoerde terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de brandweer op zichzelf in dit geval niet ter zake kundig zou zijn om te adviseren over de brandveiligheid van loods 5. Met betrekking tot het door FrisLeek overgelegde rapport uit 2005, heeft de rechtbank terecht overwogen dat dit rapport in algemene zin betrekking heeft op brandveiligheid bij de opslag van kunststoffen en dat daaruit geen conclusies kunnen worden getrokken over het al dan niet brandveilig zijn van loods 5.
3.4. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank evenwel niet onderkend dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd of bij [vergunninghouder] een situatie aan de orde is, waartegen het met toepassing van artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012 handhavend diende op te treden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college ter zitting heeft erkend dat in loods 5 geen automatische brandmeldinstallatie aanwezig is en dat onbekend is of een daarmee vergelijkbaar brandmeldsysteem aanwezig is. De toelichting van het college dat er op werkdagen personeel aanwezig is, maar in de weekenden niemand, biedt onvoldoende grond om aan te nemen dat zich geen situatie als bedoeld in artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012 voordoet.
Verder heeft het college zich met betrekking tot de bluswatervoorziening op het standpunt gesteld dat de naast [vergunninghouder] gelegen Tolbertvaart binnen 15 minuten kan worden ingezet voor bluswater. Verder is het Hoofddiep volgens het college binnen 60 minuten inzetbaar voor bluswater in geval van een zeer grote brand. Echter, blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is de Tolbertvaart pas in het eerste kwartaal van 2014 uitgebaggerd, zodat die slechts vanaf dat moment voor bluswater kon worden ingezet. Het college heeft erkend dat de bluswatervoorziening voordien, en daarmee ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar, niet zeker was gesteld. FrisLeek heeft verder ter zitting onbestreden gesteld dat de Tolbertvaart slechts 30 centimeter diep is en dat die in de winterperiode vanwege bevriezing ontoereikend is als bluswatervoorziening bij een brand.
Ten aanzien van het door FrisLeek gestelde broeigevaar heeft het college zich op het standpunt gesteld dat [vergunninghouder] haar bedrijfsvoering erop heeft ingericht om broei te voorkomen. FrisLeek heeft echter onweersproken gesteld dat die bedrijfsvoering niet is vastgelegd. Verder heeft het college toegelicht dat in loods 5 geen geshredderd materiaal met organische verontreiniging wordt opgeslagen, zodat de kans op broei nihil is. Ter zitting is evenwel door FrisLeek onbestreden gesteld dat bij het bedrijf van [vergunninghouder] de zogenoemde milieuzak wordt ingeleverd ter recycling, welke met name kunststofafval bevat, maar ook huishoudelijk afval dat gedeeltelijk organisch is, zodat broeigevaar aanwezig is.
Met betrekking tot het risico op vliegvuur heeft het college ter zitting gesteld dat ten behoeve van de beheersbaarheid van een brand het dak van loods 5 zal bezwijken, zodat warmte en rook snel weg kunnen. FrisLeek heeft gesteld dat het bezwijken van het dak bij brand een maatregel is ter voorkoming van roet en rook en derhalve ter voorkoming van milieuschade, maar dat die onvoldoende is om vliegvuur te beperken. Volgens FrisLeek vergroot de afwezigheid van het dak het risico op vliegvuur, terwijl, zoals ter zitting is komen vast te staan, de dichtst bij [vergunninghouder] gelegen bedrijfswoning op een afstand van slechts circa 25 m staat. De door het college gegeven toelichting dat vliegvuur is geregeld in artikel 2.71 van het Bouwbesluit 2012, dat deze bepaling is geschreven vanuit het oogpunt van het ontvangende dak en dat daaruit volgt dat een kwetsbaar object zelf dient te zorgen voor afdoende bescherming tegen vuur dat elders vandaan komt, acht de Afdeling onvoldoende om aan te nemen dat een situatie als bedoeld in artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012 zich in dit geval niet voordoet.
3.5. Gelet op hetgeen hiervoor in overweging 3.4 is overwogen, heeft het college ten aanzien van de aspecten van de brandmeldinstallatie, de bluswatervoorzieningen, het broeigevaar en het risico van vliegvuur onvoldoende gemotiveerd of het brandveilige gebruik van loods 5 voldoende gewaarborgd is. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft het college onvoldoende gemotiveerd of er handelingen worden verricht of nagelaten waardoor brandgevaar wordt veroorzaakt, of bij brand een gevaarlijke situatie wordt veroorzaakt, zoals bedoeld in artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 12 maart 2013 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 mei 2014 in zaak nr. 13/320;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 12 maart 2013, kenmerk: 426712;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Groningen aan FrisLeek het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 406,00 (zegge: vierhonderdzes euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Van den Berg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015
651.