201608047/1/A2.
Datum uitspraak: 17 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 oktober 2016 in zaak nr. 16/834 in het geding tussen:
[appellant]
en
de algemeen directeur (lees: de directie) van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2015 heeft het CBR aan [appellant] een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (hierna: EMG) opgelegd.
Bij besluit van 28 januari 2016 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 oktober 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2017, waar [appellant], in persoon, en het CBR, vertegenwoordigd door drs. I.S.B. Metaal, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De in deze zaak van belang zijnde wetsartikelen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2. Het CBR heeft aan [appellant] een EMG opgelegd naar aanleiding van een schriftelijke mededeling van de korpschef van politie, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, van 26 oktober 2015. Volgens deze mededeling, die is gebaseerd op een mutatierapport van de politie van 28 september 2015, bestaat een vermoeden dat [appellant] niet langer voldoet aan de eisen van rijvaardigheid van houders van een rijbewijs. Het CBR heeft uit het mutatierapport de conclusie getrokken dat [appellant] als bestuurder van een auto tijdens een rit herhaaldelijk harder heeft gereden dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid en harder dan de overige weggebruikers, herhaaldelijk een zeer korte volgafstand tot zijn voorganger heeft aangehouden, rechts heeft ingehaald, van rijstrook is gewisseld zonder richting aan te geven en hierbij het overige verkeer heeft gehinderd door dat verkeer geen vrije doorgang te geven en ruimte af te dwingen door zijn voertuig tussen andere weggebruikers te drukken. Volgens het CBR heeft [appellant] daarmee herhaaldelijk gedragingen, als genoemd in de bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling) behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag, vertoond. Dit betreft het tonen van gebrek aan inzicht in risico’s in het verkeer, het blijk geven van incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer en het tentoonspreiden van gedrag dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het CBR terecht een EMA aan [appellant] heeft opgelegd.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Hij voert aan dat hij de in het mutatierapport beschreven overtredingen niet heeft begaan en dat de politie deze gedragingen heeft opgeblazen met leugens, waarmee de politie zich schuldig heeft gemaakt aan machtsmisbruik en discriminatie. [appellant] stelt dat hij door een busje is afgesneden en dat de politie deze situatie heeft misbruikt om te kunnen zeggen dat hij onvoldoende afstand tot zijn voorgangers hield. Hij stelt verder dat hij geen verkeer rechts heeft ingehaald, maar dat hij zich naar rechts gelegen rijbanen heeft verplaatst om een afslag te nemen. De rit vond plaats tijdens de drukke ochtendspits, zodat hij nooit met een hoge snelheid kan hebben gereden en hij ontkent het overige verkeer in gevaar te hebben gebracht. Omdat het videomateriaal bewust door de verbalisanten is vernietigd, kunnen zij zich achter hun leugenachtige verklaringen verschuilen, aldus [appellant].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 22 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV6581), kan het vermoeden dat betrokkene niet langer beschikt over de rijvaardigheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen waarvoor aan hem een rijbewijs is afgegeven, worden gebaseerd op een mutatierapport. 3.2. In het mutatierapport van 28 september 2015 hebben twee verbalisanten verslag gedaan van de rijgedragingen van [appellant]. In dat rapport is onder meer het volgende vermeld:
Rapporteurs waren belast met videosurveillance ten behoeve van de aanpak van agressief/onveilig rijgedrag.
Bij het oprijden van de Rijksweg A16 vanaf de oprit Hoofdweg werden rapporteurs met een enorm snelheidsverschil op rijstrook 1 ingehaald door de verdachte. Rapporteurs hebben geen meting kunnen uitvoeren om de gereden snelheid vast te kunnen stellen. Echter op basis van onze ervaring in het verkeer vermoeden wij dat de verdachte ruim boven de 150 kilometer per uur heeft gereden. Dit vermoeden wij door het waargenomen snelheidsverschil tussen de verdachte en het overige verkeer.
Rapporteurs hebben verdachte vervolgens gevolgd. Rapporteurs zagen dat de verdachte herhaaldelijk achter diverse voertuigen een zeer korte volgafstand tot zijn voorganger aanhield.
De verdachte hield meerdere malen tussen de 3 en 5 meter afstand bij een snelheid van 100 tot 120 kilometer per uur.
Wij zagen vervolgens dat de verdachte het voertuig voor hem inhaalde. Dit betrof het voertuig waar hij op een eerder moment op zeer korte afstand achter had gereden. Kort hierop zagen wij dat de verdachte vanaf rijstrook 2 zonder richting aan te geven verplaatste naar rijstrook 4. Hierbij hinderde verdachte het overige verkeer. Verdachte verleende het overige verkeer geen vrije doorgang. De verdachte dwong ruimte af door zijn voertuig er tussen te drukken.
Hierna hield de verdachte opnieuw onvoldoende afstand tot zijn voorganger.
Toen verdachte geen overig verkeer voor zich had rijden verhoogde deze opnieuw zijn snelheid tot ongeveer 130 kilometer per uur waar slechts 100 was toegestaan.
Verdachte werd vervolgens staande gehouden en middels het tonen van de gemaakte videobeelden geconfronteerd met zijn rijgedrag.
De verdachte [appellant] was direct bij aanvang van het gesprek zeer nonchalant was en bagatelliseerde zijn rijgedrag herhaaldelijk. Verdachte [appellant] legde meerdere malen de verantwoordelijkheid bij overige verkeersdeelnemers.
Gedurende de waargenomen rit vertoonde verdachte [appellant] herhaaldelijk gevaarlijk rijgedrag waarbij geen rekening werd gehouden met de veiligheid en belangen van andere verkeersdeelnemers.
3.3. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat wat [appellant] heeft aangevoerd geen grond biedt voor het oordeel dat de in het mutatierapport opgenomen waarnemingen niet juist zijn. [appellant] heeft de in het mutatierapport beschreven verkeersgedragingen betwist, althans gesteld dat zijn verkeersgedrag leugenachtig is opgeblazen, maar hij heeft, ook in hoger beroep, geen objectieve gegevens aangedragen die twijfel zaaien over de juistheid van de waarnemingen in het mutatierapport en aanleiding geven de waarnemingen van de verbalisanten in twijfel te trekken. De door [appellant] tegenover die waarnemingen later gegeven eigen beschrijving van zijn rijgedragingen is daarvoor onvoldoende. In de omstandigheid dat de video-opnames, die ter plekke aan [appellant] zijn getoond en waarop hij toen heeft kunnen reageren, niet zijn bewaard en dus ook niet ter beschikking zijn gesteld aan het CBR, is geen grond gelegen voor het oordeel dat de in het mutatierapport opgenomen waarnemingen niet juist zijn. In het mutatierapport zijn de gedragingen immers voldoende nauwkeurig, uitgebreid en consistent omschreven, zoals de waarneming dat de betrokken bestuurder, die later [appellant] bleek te zijn, de overige verkeersdeelnemers geen vrije doorgang verleende en ruimte afdwong door zijn voertuig tussen de overige verkeersdeelnemers te drukken. Niet valt in te zien dat de omstandigheid dat de rit tijdens de ochtendspits plaatsvond, de waarnemingen onbetrouwbaar maakt. Daarbij komt dat de verbalisanten als onafhankelijke ervaringsdeskundigen in het observeren en registreren van gedragingen geen belang hebben om niet gedane of leugenachtige constateringen te vermelden in de door hun in het kader van hun dienstuitoefening opgemaakte stukken.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het CBR op basis van het mutatierapport heeft kunnen vaststellen dat [appellant] tijdens de rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht, als bedoeld in de bij de Regeling horende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag, die het vermoeden van ongeschiktheid rechtvaardigen. Omdat [appellant] tijdens de betrokken autorit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht, vermeld in die bijlage, was het CBR op grond van artikel 131, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, gelezen in samenhang met artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling, gehouden aan [appellant] een EMG op te leggen.
Het betoog faalt.
Slotsom
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2017
609. BIJLAGE
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
(…)
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid,
(…).
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 14
1. Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien:
a. betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag;
(…).
Bijlage 1 bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorvoertuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven (…):
A. Rijvaardigheid en rijgedrag
(…)
III. Rijgedrag
(…)
3. Incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer, dat blijkt uit:
a. rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid;
(…)
d. op te korte afstand volgen van voorliggers;
(…).
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
a. de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden;
b. het inhalen;
(…).