201701661/2/R2.
Datum uitspraak: 12 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Vught,
en
het college van burgemeester en wethouders van Vught,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2016 heeft het college het wijzigingsplan "Wijzigingsplan Brabantlaan/Molenstraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] en de stichting "Charlotte Elisabeth van Beuningen Stichting" (hierna: de woningbouwstichting) hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 mei 2017, waar [verzoeker], in persoon, en bijgestaan door [gemachtigde] en het college, vertegenwoordigd door mr. R.P. Randewijk, is verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker], die woont aan de [locatie] te Vught, kan zich niet verenigen met het wijzigingsplan en beoogt met zijn verzoek mogelijk onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding hiervan te voorkomen. Daartoe voert hij aan dat het college in strijd met de gemeentelijke structuurvisie "Vught" uit 2013 een wijzigingsplan heeft vastgesteld dat met zich brengt dat verschillende bomen en een mooie houtwal zullen verdwijnen ten koste van nieuwe woningen, die zijn uitzicht zullen aantasten. Verder voert hij aan dat de wijk niet actief is betrokken bij het plan en dat in samenspraak tot een beter plan had kunnen worden gekomen.
3. Het wijzigingsplan voorziet aan de Molenstraat in een wijziging van de bestemming "Maatschappelijk" in de bestemming "Wonen" en maakt ter plaatse 20 grondgebonden woningen en parkeervoorzieningen mogelijk.
Het wijzigingsplan is vastgesteld op grond van artikel 15, lid G, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Molenstraat e.o." uit 2005, dat voorziet in een wijziging van de maatschappelijke bestemming in een woonbestemming.
4. Het college betwist de ontvankelijkheid van het beroep van [verzoeker] en stelt dat zijn verzoek daarom moet worden afgewezen. Het college wijst er op dat [verzoeker] geen zicht van enige betekenis zal hebben op de voorziene woningen en dat hij ook anderszins geen gevolgen zal ondervinden van het plan. Het college wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:537, waaruit volgt dat de algemene wens om groenvoorzieningen in een wijk te behouden onvoldoende is om een objectief en persoonlijk belang als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb aan te nemen. Bovendien zijn de meeste bomen in het plangebied al gekapt en is het verzoek om voorlopige voorziening tegen de omgevingsvergunning voor kappen afgewezen. 5. De voorzieningenrechter stelt vast dat [verzoeker] op een afstand van ongeveer 70 m van het plangebied woont en dat tussen het plangebied en zijn woning een rij woningen aan de Molenstraat staat, dat zijn vrije zicht op het plangebied belemmert. Anders dan in voormelde uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2017 bedraagt de afstand in dit geval niet ongeveer 250 m, maar slechts ongeveer 70 m. Voorts heeft [verzoeker] aannemelijk gemaakt dat hij wel enig zicht heeft op het plangebied en dat met de voorziene woningen zijn uitzicht zal veranderen. De voorzieningenrechter gaat er voorshands vanuit dat [verzoeker] belanghebbende is bij het wijzigingsplan en dat zijn beroep ontvankelijk zal zijn. Derhalve ziet hij aanleiding voor een inhoudelijke beoordeling van zijn verzoek.
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan "Molenstraat e.o." de aanvaardbaarheid van een woonbestemming binnen het gebied waarop deze bevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij dat bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij de vaststelling van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, de voorziene wijziging is gerechtvaardigd.
7. Voor zover [verzoeker] betoogt dat de wijk niet actief is betrokken bij de totstandkoming van het plan overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken dat de in de Wet ruimtelijke ordening voorgeschreven procedure niet juist zou zijn gevolgd. Overigens hebben zowel de woningbouwstichting als het college informatieavonden gehouden.
8. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter stelt het college terecht dat het wijzigingsplan niet in strijd is met de gemeentelijke structuurvisie "Vught" uit 2013, nu het plangebied daarin juist is aangewezen als ontwikkellocatie. [verzoeker] heeft dit aspect overigens ook niet weersproken. De vaststelling van deze structuurvisie brengt, anders dan [verzoeker] meent, ook niet met zich dat het college geen gebruik meer mocht maken van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan uit 2005. Dat in de structuurvisie ook staat dat er wordt gestreefd naar het verbeteren van de openbare ruimte en groen in de omgeving betekent evenmin dat het college niet op de gekozen wijze invulling heeft mogen geven aan de wijzigingsbevoegdheid. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat op deze gronden reeds een wijzigingsbevoegdheid voor woningbouw rustte en dat niet aannemelijk is dat verbetering van de openbare ruimte en het groen in de wijk ook niet elders kan plaatsvinden. Het college heeft er voorts op gewezen dat de in het plangebied aanwezige waardevolle of monumentale bomen gehandhaafd blijven en dat het overige groen, voor zover vereist met kapvergunning, is verwijderd. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan de belangen bij de gekozen invulling van woningbouw op deze locatie dan aan het behoud van alle bestaande bomen en groen op deze locatie.
9. Gelet op het vorenstaande wordt het verzoek afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, griffier.
w.g. Hagen w.g. Kegge
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2017
459.