ECLI:NL:RVS:2017:1236

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
201605743/2/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake uitwerkingsplan 'De Poelen 1' en betrokkenheid van bedrijfsbelangen

In deze bestuursrechtelijke procedure gaat het om het uitwerkingsplan 'De Poelen 1' in Roelofarendsveen, dat door het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem is vastgesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een tussenuitspraak van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3117, het college opgedragen om binnen 10 weken een gebrek in het besluit te herstellen. Dit gebrek betrof de vaststelling van de bestemming 'Water' voor gronden ten oosten van bestaande bedrijfsbebouwing. Op 24 januari 2017 heeft het college een gewijzigd besluit genomen, waarbij het uitwerkingsplan is aangepast. De appellanten, die aan het Noordeinde wonen en werken, hebben hun zienswijze over dit herstelbesluit ingediend, maar de Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek gesloten. De Afdeling heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat het college voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de appellanten bij het behoud van hun tuin en dat het herstelbesluit niet in strijd is met de eerder gegeven opdracht. Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van de appellanten tegen het besluit van 24 januari 2017 ongegrond verklaard, maar het beroep tegen het besluit van 17 mei 2016 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd voor zover het betreft de bestemming 'Water'.

Uitspraak

201605743/2/R6.
Datum uitspraak: 10 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem, en anderen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3117, heeft de Afdeling het college opgedragen binnen 10 weken na de verzending van de tussenuitspraak het aldaar omschreven gebrek te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 1 februari 2017 heeft het college meegedeeld dat het bij besluit van 24 januari 2017 het uitwerkingsplan "De Poelen 1" gewijzigd heeft vastgesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellante] en anderen een zienswijze over dit herstelbesluit naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het plan is een uitwerking van het bestemmingsplan "Braassemerland" en maakt een woongebied mogelijk naast de straat Noordeinde in Roelofarendsveen. [appellante] en anderen wonen en werken aan het Noordeinde. Hun percelen grenzen aan het plangebied.
Tussenuitspraak
2.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het besluit tot vaststelling van het uitwerkingsplan is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Water" voor de gronden ten oosten van de ten tijde van de vaststelling van het uitwerkingsplan aanwezige bedrijfsbebouwing op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] (lees: [locatie 3], direct ten oosten van nr. [locatie 2]).
3.    Gelet hierop is het beroep van [appellante] en anderen tegen het besluit van het college van 17 mei 2016 tot vaststelling van het uitwerkingsplan "De Poelen 1" gegrond en dient dat besluit in zoverre te worden vernietigd.
4.    De Afdeling heeft het college opgedragen binnen 10 weken na de verzending van de tussenuitspraak alsnog de bedrijfsbelangen van [appellante] en anderen te betrekken bij de planregeling voor de gronden ten oosten van de ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige bedrijfsbebouwing op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] (lees: [locatie 3], direct ten oosten van nr. [locatie 2]).
Herstelbesluit
5.    Bij besluit van 24 januari 2017 heeft het college de verbeelding aangepast. Voor het perceel [locatie 1] is dit als volgt gebeurd. De plangrens ter hoogte van dit perceel is zodanig verschoven dat deze samenvalt met het uiteinde van het gebouw op dat perceel. Aan de noord- en oostkant van dat gebouw is voorts vanaf de plangrens, voor een strook grond van 1,5 meter breed, de bestemming "Groen" opgenomen in plaats van de bestemming "Water". Aan de oostzijde van het perceel [locatie 1] waar geen bebouwing staat, is de strook grond met de bestemming "Groen" 0,5 meter breed. Omdat de voorziene watergang ter plaatse volgens het college een breedte van 4 meter moet behouden, is het plandeel met de bestemming "Water" aan de andere zijde met 0,5 meter verbreed ten koste van de bestemming "Woongebied".
Voor het perceel [locatie 3], direct ten oosten van [locatie 2], is de verbeelding als volgt aangepast. Ten oosten van het gebouw op dat perceel is vanaf de plangrens, voor een strook grond van 2 meter breed, de bestemming "Groen" opgenomen in plaats van de bestemming "Water". Voor een strook grond van 1 meter breed die hier haaks op aansluit is ook de bestemming "Groen" opgenomen in plaats van de bestemming "Water".
5.1.    Het college heeft verder een nadere onderbouwing gegeven over de wijze waarop het plandeel met de bestemming "Water" dat grenst aan het perceel [locatie 3], direct ten oosten van [locatie 2], zich verhoudt tot de opslagruimte van [partij] op dat perceel.
Beoordeling van het herstelbesluit
6.    [appellante] en anderen brengen in hun zienswijze over het herstelbesluit naar voren dat de Afdeling in de tussenuitspraak al wel een oordeel heeft gegeven over de wijze waarop het college hun bedrijfsbelangen heeft betrokken bij het besluit van 17 mei 2016, maar dat de Afdeling nog geen oordeel heeft gegeven over de wijze waarop het privébelang bij het behoud van de tuin op het perceel [locatie 1] in de besluitvorming is betrokken.
Verder brengen zij naar voren dat zij het herstelbesluit voor kennisgeving aannemen en dat zij het aan de Afdeling overlaten om te beoordelen of het college heeft voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht.
6.1.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college het belang van [appellante] en anderen bij het behoud van de tuin op het perceel [locatie 1] voldoende betrokken bij de vaststelling van het uitwerkingsplan. Hierbij betrekt de Afdeling dat het college aan het onbebouwde gedeelte van het perceel [locatie 1] in het herstelbesluit alsnog, voor wat betreft een strook grond van 0,5 meter breed, de bestemming "Groen" in plaats van de bestemming "Water" heeft toegekend. Verder acht de Afdeling van belang dat de voor "Water" aangewezen gronden gelet op artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder d, van de planregels mede zijn bestemd voor groenvoorzieningen. Het betoog faalt.
7.    Uit de opmerking van [appellante] en anderen dat zij het herstelbesluit voor kennisgeving aannemen en het aan de Afdeling overlaten of het college aan de opdracht heeft voldaan, leidt de Afdeling af dat zij geen bezwaar hebben tegen het besluit van 24 januari 2017. Het van rechtswege ontstane beroep tegen dat besluit is daarom ongegrond.
Conclusie
8.    Het beroep tegen het besluit van 24 januari 2017 is ongegrond.
Proceskosten
9.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep van [appellante], en anderen tegen het besluit van 17 mei 2016 tot vaststelling van het uitwerkingsplan "De Poelen 1" gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van 17 mei 2016 voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Water" voor zover dit plandeel in het besluit van het college van 24 januari 2017 niet langer voor "Water" maar voor "Groen" is bestemd;
III.    verklaart het beroep van [appellante]. en anderen tegen het besluit van 24 januari 2017 waarbij het uitwerkingsplan "De Poelen 1" gewijzigd is vastgesteld ongegrond;
IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem tot vergoeding van bij [appellante]. en anderen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.237,50 (zegge: twaalfhonderdzevenendertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem aan [appellante], en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Hagen
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2017
288-813.