ECLI:NL:RVS:2017:1187

Raad van State

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
201505296/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • E.J. Daalder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Bernheze 2012-1 en de vestiging van een dierenpension

In deze zaak gaat het om de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Bernheze 2012-1" door de raad van de gemeente Bernheze, waarbij een dierenpension op het perceel [locatie 1] te Heeswijk-Dinther is voorzien. Appellanten, bewoners van de omliggende percelen, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, vrezend voor geluidoverlast en geurhinder door de exploitatie van het dierenpension. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de beroepen van appellanten beoordeeld en vastgesteld dat de raad niet volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de appellanten. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan de belangen van de omwonenden onvoldoende heeft afgewogen en dat de geluidnormen niet in acht zijn genomen. De Afdeling heeft het besluit van de raad van 10 maart 2016, dat het bestemmingsplan opnieuw en gewijzigd vaststelt, ongegrond verklaard en de beroepen van de appellanten tegen het besluit van 28 mei 2015 niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling heeft de raad van de gemeente Bernheze veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellanten.

Uitspraak

201505296/2/R2.
Datum uitspraak: 3 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. appellant sub 1], wonend te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze,
2. [ appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze,
3. [ appellant sub 3], wonend te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Bernheze,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Bernheze 2012-1" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna: tezamen en in enkelvoud: [belanghebbende]) hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten sub 2] en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2016. Na de zitting is het beroep van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] afgesplitst van de behandeling van de overige beroepen. De behandeling ervan is voortgezet onder zaak nr. 201505296/2/R2. De Afdeling heeft het onderzoek heropend met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Bij besluit van 10 maart 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Bernheze 2012-1" opnieuw en gewijzigd vastgesteld wat betreft het dierenpension aan de [locatie 1] te Heeswijk-Dinther.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2016, waar [appellanten sub 2], bijgestaan door [gemachtigde A], [appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Ploegmakers, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. H.A. Pasveer, advocaat te 's-Hertogenbosch, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het perceel [locatie 1] te Heeswijk-Dinther is eigendom van [belanghebbende B], waarvan [belanghebbende A] vennoot is. Zij zijn voornemens op het perceel een dierenpension voor 78 honden en 40 katten te vestigen. Het dierenpension zal worden gevestigd in de te handhaven stal op het oostelijke deel van het perceel. Verder zullen 10 fokhonden worden gehouden. In het noordoostelijke deel zullen 10 paardenboxen voor het houden van paarden worden gerealiseerd. Voorts zal de te verplaatsen woning aan [locatie 2] worden omgebouwd tot trimsalon.
2. Bij uitspraak van 10 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3335, heeft de Afdeling het besluit van 26 juni 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Bernheze" wat betreft de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - hondenpension" die is toegekend aan het bouwvlak voor het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden" ter plaatse van het perceel [locatie 1] wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb vernietigd. In de uitspraak van 10 september 2014 heeft de Afdeling de raad opgedragen ten aanzien van het vernietigde plandeel met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen binnen 26 weken een nieuw besluit te nemen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoefde niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
3. Voor het dierenpension is door Amitec op 24 maart 2014 het akoestisch rapport "Akoestisch onderzoek (Industrielawaai), [belanghebbende], Project: [locatie 1], Heeswijk-Dinther" (hierna: Amitec-rapport 2014) opgesteld. Op basis daarvan is op 9 december 2014 een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een honden- en kattenpension annex paardenhouderij, welke wet vanwege het overgangsrecht in de Invoeringswet Wabo van toepassing was. Deze vergunning en het Amitec-rapport 2014 vormden de basis voor de planologische onderbouwing voor het mogelijk maken van een dierenpension in het bestemmingsplan "Buitengebied Bernheze 2012-1". Na de vaststelling van dat plan op 28 mei 2015 is de revisievergunning door de Afdeling vernietigd in haar uitspraak van 26 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2719. Naar aanleiding daarvan heeft de raad op 10 maart 2016 het bestemmingsplan "Buitengebied Bernheze 2012-1" voor zover dat ziet op het plandeel voor het perceel [locatie 1] te Heeswijk-Dinther opnieuw en gewijzigd vastgesteld. Daarbij is voorzien in vijf parkeerplaatsen met een geluidscherm voor het halen en brengen van honden achter de woning [locatie 1]. Aan dit besluit ligt het akoestisch rapport "Akoestisch onderzoek (Industrielawaai), [belanghebbende], Project: [locatie 1], Heeswijk-Dinther" van Amitec van 28 oktober 2015 (hierna: Amitec-rapport 2015) ten grondslag. Omdat dierenpensions per 1 januari 2016 onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer vallen, zal niet opnieuw een vergunning voor milieu worden verleend, maar zullen voor de inrichting maatwerkvoorschriften voor onder meer het aspect geluid worden vastgesteld. Volgens de raad zal het dierenpension niet tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen leiden.
4. Het beroep van [appellant sub 1], die woont op het perceel [locatie 3] te Heeswijk-Dinther, en het beroep van [appellanten sub 2], die wonen op het perceel [locatie 4], zijn gericht tegen de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - dierenpension" en "specifieke vorm van bedrijf - speelweide honden" voor het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden" op het perceel [locatie 1]. Zij vrezen voor geluidoverlast vanwege het honden- en kattenpension op het perceel. Het beroep van [appellant sub 3], die woont op het perceel [locatie 5], is gericht tegen de aanduiding "parkeerterrein" op het perceel [locatie 1].
5. Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt:
"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
6. De Afdeling stelt vast dat met het besluit van 10 maart 2016 niet volledig is tegemoet gekomen aan de beroepen van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] tegen het besluit van 28 mei 2015, zodat de beroepen ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede zijn gericht tegen het besluit van 10 maart 2016. [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] hebben hun beroepen van rechtswege bij brieven van 2 mei 2016 van een nadere motivering voorzien. Voorts is [appellant sub 3] tegen dit besluit in beroep gekomen, omdat hij door de gewijzigde vaststelling in een nadeliger positie is gekomen. De Afdeling zal het besluit van 10 maart 2016 als eerste beoordelen.
Ontvankelijkheid en goede procesorde
7. [ appellant sub 2B] heeft, anders dan [appellant sub 2A] en [appellant sub 1], tegen het besluit van de raad van 26 juni 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Bernheze" geen beroep ingesteld, zodat hij moet worden geacht hierin te hebben berust. Naar aanleiding van de gedeeltelijke vernietiging van dat besluit door de Afdeling bij voormelde uitspraak van 10 september 2014 heeft de raad tweemaal opnieuw, zonder toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb een besluit genomen over het dierenpension op het perceel [locatie 1], welke besluiten thans voorliggen. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 2B] als gevolg van deze besluiten niet in een nadeliger positie is komen te verkeren dan waarin hij zich bevond als gevolg van het vernietigde besluit, nu bij dat besluit reeds een dierenpension op het perceel was mogelijk gemaakt. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, dient het beroep van [appellanten sub 2], voor zover ingesteld door [appellant sub 2B], tegen de besluiten van 28 mei 2015 en 10 maart 2016 niet-ontvankelijk te worden verklaard. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden waardoor [appellant sub 2B] anderszins redelijkerwijs niet kan worden verweten niet eerder te zijn opgekomen tegen de mogelijkheid een dierenpension op het terrein te exploiteren.
8. [ belanghebbende] stelt dat de gronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] tegen het besluit van 10 maart 2016 vrijwel geen betrekking hebben op dat besluit en vrijwel alleen zien op aspecten in het Amitec-rapport 2015 die geen relatie hebben met de nieuwe locatie van de parkeerplaatsen. Dit betreft dan ook een aanvulling op het beroepschrift tegen het besluit van 28 mei 2015 en moet daarom buiten beschouwing worden gelaten.
8.1. De Afdeling stelt vast dat de bezwaren van [appellant sub 2A] tegen het besluit van 10 maart 2016 zien op de nieuwe locatie van de parkeerplaatsen. De bezwaren van [appellant sub 1] tegen het besluit van 10 maart 2016 zijn onder meer gericht tegen aspecten van het Amitec-rapport 2015 die ongewijzigd zijn ten opzichte van het Amitec-rapport 2014. Deze bezwaren betreffen nadere argumenten ter onderbouwing van haar tegen het besluit van 28 mei 2015 aangevoerde beroepsgrond dat het dierenpension tot geluidoverlast zal leiden. Het Amitec-rapport 2015 is ten grondslag gelegd aan het besluit van 10 maart 2016, zodat na heropening van het onderzoek nadere argumenten die hierop zien ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond kunnen worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval, indien de nadere argumenten verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd. Zowel de raad als [belanghebbende] zijn in de gelegenheid gesteld om op de bezwaren van [appellant sub 1] en van [appellant sub 2A] tegen het besluit van 10 maart 2016 te reageren. Naar het oordeel van de Afdeling zijn de inhoud en omvang van de nadere argumenten van [appellant sub 1] niet zodanig dat de raad en [belanghebbende] daar niet adequaat op hebben kunnen reageren, zodat het indienen van de nadere argumenten door [appellant sub 1] niet is strijd is met de goede procesorde.
Toetsingskader
9. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het besluit van 10 maart 2016
10. Aan het perceel is de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden" toegekend. Voor dit perceel is een bouwvlak op de verbeelding opgenomen met de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - dierenpension" en "specifieke vorm van bedrijf - speelweide honden". Tussen de woning [locatie 1] en het buitenverblijf van de honden is de aanduiding "parkeerterrein" opgenomen. Ten zuiden van het perceel zijn de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding 1" en specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding 2" toegekend.
10.1. Artikel 3 van de planregels luidt:
"De bestemmingsregels zoals bepaald in het bestemmingplan "Buitengebied Bernheze" vastgesteld door de gemeenteraad van Bernheze op 26 juni 2012, en onherroepelijk geworden bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 september 2014 (zaaknummer 201208940/1/R3) met planIDN NL.IMRO.1721.BPBuitengebied-oh01 blijven van toepassing, met dien verstande dat:
(…);
B. Artikel 5 ("Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/ of abiotische waarden") wordt als volgt aangepast:
1. Lid 5.2.2, aanhef en onder d, ten aanzien van erfafscheidingen wordt aangevuld met de bepaling die als volgt luidt: "Met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding 2" de bouwhoogte van de erfafscheiding ook vóór de voorgevelrooilijn max. 2 m mag bedragen."
2. Lid 5.5 (specifieke gebruiksregels), onder 5.5.2, wordt aangevuld met een sub d, dat als volgt luidt:
"d. functietype dierenpension met de aanduiding "sb-die"
1. Het hondenpension mag uitsluitend in bedrijf zijn als ter plaatse van de aanduiding:
"specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding 1" een erfafscheiding met een hoogte van 1 m is opgericht en deze in stand wordt gehouden;
- " specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding 2" een erfafscheiding met een hoogte van 2 m is opgericht en deze in stand wordt gehouden.
2. Hondenspeelweides zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - speelweide honden".
3. De onder 2. genoemde speelweides mogen uitsluitend als zodanig worden gebruikt indien rond deze speelweides een ondoorzichtige, geluidwerende afscherming (kier- en naaddicht met een oppervlaktegewicht van ten minste 10 kg/m2) is opgericht en mits deze afscherming in stand wordt gehouden.
4. De maximale oppervlakte van bebouwing die in gebruik mag zijn voor het huisvesten van dieren ten behoeve van het dierenpension mag niet meer bedragen dan 450 m2.
5. De afstand van een buitenverblijf voor honden of katten tot de gevel van een bestaande burgerwoning (zoals aanwezig ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan) mag niet minder bedragen dan 25 m."
6. Parkeren ten behoeve van het halen en brengen van honden mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" plaatsvinden. Met dien verstande dat de parkeerplaatsen ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" uitsluitend mogen worden gebruikt als aan de westzijde van deze parkeerplaatsen direct grenzend aan deze parkeerplaatsen een geluidscherm met een hoogte van minste 2 m is opgericht en dit geluidscherm in stand wordt gehouden.
(…)."
10.2. Artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder i, van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Bernheze" luidt:
"De voor "Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/ of abiotische waarden" aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsfuncties (functietype "bedrijf") ter plaatse aangeduid zoals opgenomen in de in Bijlage 3 opgenomen "Lijst van functieaanduidingen Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/ of abiotische waarden" en overeenkomstig de omschreven aard/ functie van de bebouwing in de "Tabel functietype Bedrijf"."
In Bijlage 3 "Lijst van functieaanduidingen Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden" is in "Tabel functietype Bedrijf" opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - dierenpension" bebouwing met de functie/aard dierenpension is toegestaan.
Aantasting woonomgeving
11. [ appellant sub 2A] betoogt dat de raad ten onrechte stelt dat de vestiging van een dierenpension een verbetering betreft ten opzichte van de voorheen op het perceel gevestigde varkenshouderij. Bovendien is geen sprake van een afname van bebouwd oppervlak. Hoewel overtollige schuren zijn afgebroken en sleufsilo's zijn verwijderd, maakt het plan ook nieuwe speelweides en rennen mogelijk. In zoverre leidt het plan daarom ook niet tot verbetering.
11.1. Aan het plan zijn de notitie "Ruimtelijke onderbouwing Dierenpension [locatie 1]" van 24 februari 2015 (hierna: notitie ruimtelijke onderbouwing) en de oplegnotitie "Ruimtelijke onderbouwing Dierenpension [locatie 1]" van 9 februari 2016 (hierna: oplegnotitie ruimtelijke onderbouwing), beide door Croonenburo5 opgesteld, ten grondslag gelegd. Hierin staat onder meer dat de omzetting van de varkenshouderij op het perceel naar een dierenpension gepaard gaat met de sloop van stallen en een afname van geurhinder, waardoor op de locatie sprake is van ruimtelijke en milieuhygiënische kwaliteitswinst. Inmiddels heeft sanering van de grootste stal en de sleufsilo's plaatsgevonden.
11.2. Het perceel [locatie 1] is een voormalige agrarische bedrijfslocatie in een agrarisch gebied. Volgens de raad vormt de omschakeling naar een hondenpension in zoverre een verbetering van het woon- en leefklimaat ter plaatse. De Afdeling overweegt dienaangaande dat niet is bestreden dat inmiddels bebouwing met een oppervlakte van 748 m² is gesloopt en niet meer als zodanig is toegestaan in het plan, zodat het plan in zoverre tot een verbetering leidt. Bovendien blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing en het verweerschrift niet dat de raad het dierenpension enkel vanwege het feit dat voorheen een varkenshouderij op het perceel was gevestigd en bebouwing is gesloopt, vanuit een oogpunt van geur- en geluidhinder aanvaardbaar acht. De raad heeft de vestiging van een dierenpension op het perceel in het besluit van 10 maart 2016 op haar eigen merites beoordeeld en heeft hiertoe onderzoeken laten uitvoeren. In de volgende overwegingen zal aan de orde komen of de exploitatie van een dierenpension op het perceel [locatie 1] in zoverre aanvaardbaar is.
Typering gebied
12. [ appellant sub 2A] voert aan dat de omgeving als rustig buitengebied dient te worden aangemerkt, omdat slechts één ander bedrijf in de omgeving is gevestigd welk pand momenteel wordt gebruikt voor opslag en dat als gevolg van een toekomstige ontsluiting van de N279 weinig verkeer door het gebied zal komen. In de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 wordt voor een dierenpension in een rustig buitengebied een richtafstand van 100 m voor geluid en een richtafstand van 50 m voor geur aanbevolen. In het plan worden deze afstanden niet in acht genomen. Volgens [appellant sub 1] dient een dierenpension niet in het buitengebied op korte afstand van woningen te zijn gevestigd.
12.1. Het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied wordt in de VNG-brochure als volgt omschreven: Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen, in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties, is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied. Het omgevingstype gemengd gebied wordt in de VNG-brochure als volgt omschreven: Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.
In de notitie ruimtelijke onderbouwing staat dat de Laag Beugt onderdeel is van de doorgaande route tussen Berlicum, Heeswijk-Dinther en Veghel en daarmee als zodanig onderdeel is van de hoofdinfrastructuur rond de kern Heeswijk-Dinther. Op de Laag Beugt is daarom sprake van een vrij hoge verkeersintensiteit. Daarnaast bestaat de verspreid liggende lintbebouwing aan de Laag Beugt uit een afwisseling van woningen met agrarische en niet agrarische bedrijven. Zo is op het perceel [locatie 6] een agrarisch bedrijf gevestigd en op het perceel [locatie 7] een installatiebedrijf. Ter zitting wijst de raad voorts op meubelopslag en een distributiecentrum in de omgeving. Gelet op het voorgaande ligt het perceel aldus de raad in een gemengd gebied.
12.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad gelet op de omschreven omliggende bedrijvigheid en op de vrij hoge verkeersintensiteit op de Laag Beugt heeft kunnen uitgaan van een gemengd gebied. Dat, zoals [appellant sub 2A] stelt, het installatiebedrijf niet meer in werking is, doet hier niet aan af. Bij het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied komen namelijk vrijwel geen andere functies voor, terwijl rondom het plangebied verschillende bedrijven zijn gevestigd en het perceel aan een drukke verkeersweg ligt. Dat in de toekomst een aanpassing aan de N297 zal plaatsvinden is, daargelaten of dit tot minder verkeer op de Laag Beugt zal leiden, voor de vraag hoe de omgeving ten tijde van de vaststelling van het plan moet worden getypeerd niet relevant.
12.3. Niet in geschil is dat een dierenpension in milieucategorie 3.2 valt. Bij een gemengd gebied wordt in de VNG-brochure aanbevolen om met betrekking tot een dierenpension in milieucategorie 3.2 wat betreft het aspect geluid een richtafstand van 50 m aan te houden en wat betreft geur een richtafstand van 10 m. Deze richtafstanden worden gehanteerd tussen de grens van het bestemmingsvlak van de inrichting en de gevel van een woning van derden. In het geval deze richtafstand niet kan worden gehaald, wordt in de VNG-brochure aanbevolen een grenswaarde van 50 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en een grenswaarde van 70 dB(A) voor het maximaal geluidniveau in acht te nemen. Deze grenswaarden komen overeen met de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. In de ruimtelijke onderbouwing staat dat de woning op het perceel [locatie 4] ([appellant sub 2A]) op een afstand van 10 m van het bestemmingsvlak ligt en de woning op het perceel [locatie 3] ([appellant sub 1]) op 19 m, hetgeen aan de hand van de verbeelding kan worden vastgesteld. De raad stelt gelet hierop terecht dat de in de VNG-brochure opgenomen richtafstand voor geluid in het plan niet in acht wordt genomen. De raad heeft daarom onderzocht of aan de in de VNG-brochure opgenomen grenswaarden voor geluid en aan de wettelijke geluidsnormen in het Activiteitenbesluit Milieubeheer kan worden voldaan. Gelet op het voorgaande treft het betoog dat de raad wat betreft het aspect geluid afwijkt van de aanbevolen richtafstand in de VNG-brochure geen doel.
Geluidhinder
13. [ appellant sub 1] voert aan dat zij reeds geluidoverlast ondervindt van de honden en katten die in het pension worden gehouden, terwijl beoogd is om meer honden en katten te gaan houden. Met name het geblaf van de honden leidt tot geluidoverlast.
Volgens [appellant sub 1] volgt uit het rapport "Beoordeling akoestisch onderzoek [belanghebbende]" van Tauw van 15 april 2016 (hierna: Tauw-rapport ) dat het Amitec-rapport 2015 niet deugt. Hierin staat dat de schuttingen rondom de speelweides aan de binnenzijde niet geluidsabsorberend worden uitgevoerd. De schuttingen werken hierdoor reflecterend, waardoor het geluid van blaffende honden in de akoestisch afgesloten ruimte versterkt wordt. Het geluid zal in deze ruimte alleen via de bovenzijde de ruimte kunnen verlaten. Hierdoor wordt het effect van de schuttingen teniet gedaan. Voorts is in het Amitec-rapport 2015 voor vrachtwagens een piekvermogen van 106 dB(A) gehanteerd, terwijl een algemeen gehanteerde waarde 110 dB(A) bedraagt. Hierdoor is het maximale geluidniveau op de gevels onderschat, zeker in combinatie met de overschatting van de schermwerking van de schuttingen. Verder staat in het Tauw-rapport dat is getoetst of het maximale geluidniveau de maximaal aanbevolen grenswaarden uit de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening (hierna: Handreiking) niet overschrijdt. Niet is onderzocht of door het treffen van aanvullende maatregelen kan worden voldaan aan de richtwaarden voor landelijk gebied uit de Handreiking, welke normen ruim worden overschreden.
13.1. [appellant sub 2A] vreest voor geluidoverlast van blaffende honden en verkeersbewegingen ten gevolge van het pension en de trimsalon. Hij verwijst naar het akoestische rapport "Beoordeling geluidsituatie honden- en kattenpension annex paardenhouderij aan de [locatie 1] te Heeswijk-Dinther" van DPA Cauberg-Huygen van 30 maart 2015 (hierna: DPA-rapport). Ten onrechte is in de Amitec-rapporten uitgegaan van 6 blaffen per hond per uur, nu uit het DPA-rapport volgt dat in dit geval moet worden uitgegaan van 35 blaffen per hond per uur. Er is daarnaast geen rekening gehouden met de mogelijke (blaf)prikkeling van de honden vanwege de paardenbak en de uitlaatren voor katten naast de speelweides en met het fokken van het hondenras Beagles. Uit het DPA-rapport volgt dat de geluidnormen zullen worden overschreden, ook wanneer de voorgestelde maatregelen zullen worden uitgevoerd. Voorts wordt er ten onrechte van uitgegaan dat het blaffen van de honden in de binnenverblijven niet tot geluidhinder leidt. Ook is geen rekening gehouden met het blaffen van honden die gehaald of gebracht zullen worden. Daarnaast is onduidelijk op welk gedeelte van het terrein geluidhinder zal worden veroorzaakt door het dichtslaan van portieren en is geen rekening gehouden met het achteruitrijsignaal van vrachtwagens. Volgens [appellant sub 2A] is het geluidwerend effect van de muur aan de zijde van zijn woning nihil, omdat niet alle auto's achter de 2 m hoge muur zullen parkeren en tast deze muur voorts zijn uitzicht aan. Daarbij komt volgens [appellant sub 2A] dat de beschreven bedrijfsvoering niet realistisch is, hetgeen van belang is voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het dierenpension.
Volgens [appellant sub 2A] zal het verplaatsen van de parkeerplaatsen niet tot minder overlast leiden. Daarbij wijst hij ook op het Tauw-rapport. De nieuwe parkeerplaatsen liggen buiten het zicht van de bezoekers die het terrein oprijden, zodat bezoekers hun auto met honden toch op de plaatsen vooraan bij de weg zullen parkeren. De parkeerplaatsen zijn daarnaast omgeven door schuttingen, zodat het geluid alleen naar boven of richting [locatie 4] kan. Verder liggen de parkeerplaatsen tegenover de uitlaatplaats voor katten, zodat de honden extra zullen gaan blaffen.
13.2. [appellant sub 3] komt op tegen de gewijzigde parkeerlocatie achter de woning [locatie 1], omdat dit volgens hem tot meer geluidoverlast zal leiden dan het plan van 28 mei 2015 mogelijk maakte. Hij bestrijdt de aanname in het Amitec-rapport 2015 dat 50% van de personenwagens gebruik zal maken van de voorste parkeervakken en 50% van de achterste parkeervakken. Verder wijst hij erop dat wordt gesteld dat prikkels uit de omgeving bij het halen en brengen van de honden zoveel mogelijk worden vermeden. Niet wordt duidelijk op welke wijze dat wordt beoogd en hoe dit te controleren is. Volgens [appellant sub 3] zijn de door het dierenpension te nemen maatregelen te vaag om mee te kunnen nemen in het akoestisch onderzoek. Voorts is niet duidelijk waarop in het Amitec-rapport 2015 is gebaseerd dat het pension slechts vijf weken per jaar volledig bezet zal zijn en voor de overige weken slechts een bezetting van 40% wordt verwacht.
13.3. De raad stelt zich op het standpunt dat de nieuwe parkeerplaatsen in combinatie met de ten tijde van het bestreden besluit voorgenomen maatwerkvoorschriften tot minder geluidoverlast zullen leiden en dat kan worden voldaan aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. In de planregels is opgenomen dat alleen ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" mag worden geparkeerd indien honden worden gebracht of gehaald, zodat de maximale geluidniveaus niet meer zullen worden overschreden. De raad stelt dat in de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2015 is overwogen dat het dierenpension kan voldoen aan de geluidsnormen van de revisievergunning. Dezelfde normen zijn na de vaststelling van het bestreden besluit opgenomen in maatwerkvoorschriften, die strengere geluidnormen bevatten dan de normen die op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden. Voorts is in deze uitspraak overwogen dat in het Amitec-rapport 2014 is uitgegaan van de juiste uitgangspunten, waaronder 12 blaffen per hond per uur.
13.4. In de notitie ruimtelijke onderbouwing staat dat in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van een aantal maatregelen die worden getroffen om te voorkomen dat de honden onnodig zullen blaffen. De maatregelen hebben enerzijds tot doel om het geluid naar de omgeving af te schermen en anderzijds om het aantal verstoringen (en daarmee het aantal blaffen) zoveel mogelijk te beperken. Een aantal maatregelen is in het bestemmingsplan vastgelegd en een aantal maatregelen is in de revisievergunning opgenomen. Uit het Amitec-rapport 2014 blijkt dat ter plaatse van de nabijgelegen woningen kan worden voldaan aan de in de Handreiking opgenomen richtwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau voor een landelijke omgeving.
In de oplegnotitie ruimtelijke onderbouwing staat dat het Amitec-rapport 2015 is opgesteld naar aanleiding van voormelde uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2015 waarbij de revisievergunning is vernietigd. In dit akoestisch onderzoek is ook het blaffen van honden op de parkeerplaats meegerekend. Geconcludeerd is dat door het verplaatsen van vijf parkeerplaatsen voor het halen en het brengen van de honden naar de gronden tussen de woning [locatie 1] en de speelweides van de honden en het oprichten van een geluidscherm van 2 m aan de westzijde van deze parkeerplaatsen, aan de geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau uit de Handreiking kan worden voldaan. De geluidgrenswaarden uit de revisievergunning, de voorschriften die eerder al aan de revisievergunning zijn verbonden én de aanvullende voorschriften zullen als maatwerkvoorschriften aan het dierenpension worden opgelegd.
13.5. De Afdeling stelt vast dat de inrichting per 1 januari 2016 onder het Activiteitenbesluit milieubeheer valt en het dierenpension ten tijde van de vaststelling van het besluit van 10 maart 2016 aan de daarin opgenomen grenswaarden dient te voldoen.
13.6. Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer geldt dat voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting:
a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
Tabel 2.17a geeft de volgende waarden aan:
13.7.
Ingevolge artikel 2.20, eerste lid, kan, in afwijking van de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 dan wel 6.12, het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift andere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax vaststellen.
Ingevolge het vijfde lid kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift bepalen welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht worden genomen teneinde aan de geldende geluidsnormen te voldoen.
Uitgangspunten akoestisch onderzoek
13.8. In het Amitec-rapport 2015 is uitgegaan van een scenario waarin twaalf keer per hond per uur wordt geblaft en het pension 100% bezet is. In voormelde uitspraak van 26 augustus 2015 is over het Amitec-rapport 2014 overwogen dat in de revisievergunning maatregelen zijn opgenomen over de uitlaat-, speel-, haal- en brengtijden voor honden, het aantal honden dat tegelijk in de speelweide aanwezig mag zijn en het voeren van honden en katten. In de vergunningvoorschriften was ten onrechte niet bepaald dat katten ook uitsluitend gedurende bepaalde tijden mogen worden gebracht en gehaald en dat gedurende de uitlaattijden geen paarden mogen worden bereden. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel het college van burgemeester en wethouders zich ten onrechte op het standpunt stelt dat met deze twee aanvullende maatregelen en de reeds voorziene maatregelen een aantal blaffen van twaalf per hond per uur representatief kan worden geacht.
In het Amitec-rapport 2015 staat dat blaffende honden in de binnenverblijven akoestisch als niet relevant worden beschouwd, omdat de binnenverblijven zich in een goed geïsoleerd gebouw bevinden. Daarnaast zal de blaftijd in de binnenverblijven significant korter zijn dan op de speelweides en in de buitenren, omdat de honden dan in rust zijn.
13.9. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 3 augustus 2016, na het bestreden besluit, op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer maatwerkvoorschriften vastgesteld. Hierin zijn de strengere grenswaarden uit de Handreiking voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vastgesteld. Voorts zijn de hierboven beschreven maatregelen voor honden en katten als gedragsregels opgenomen, is bepaald dat geluidschermen moeten worden gerealiseerd en bepaald dat voor het halen en brengen van honden uitsluitend gebruik mag worden gemaakt van de parkeerplaatsen tussen de woning [locatie 1] en de speelweides en zijn ten aanzien van de overkapping van de buitenren, de wanden, het dak, de ramen en de deuren van het gebouw met de binnenverblijven eisen gesteld.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 3 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3269, overweegt de Afdeling dat maatwerkvoorschriften niet al vóór de vaststelling van een bestemmingsplan hoeven te zijn vastgesteld, maar dat de raad er op voorhand in redelijkheid van moet kunnen uitgaan dat de maatwerkvoorschriften stand kunnen houden in een beroepsprocedure. [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 3] hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze maatwerkvoorschriften geen stand kunnen houden. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat met deze maatregelen ook in het Amitec-rapport 2015 een aantal blaffen van twaalf per hond per uur representatief kan worden geacht, nu door de maatwerkvoorschriften prikkels uit de omgeving bij het halen en brengen van de honden zoveel mogelijk worden vermeden. Dat de parkeerplaatsen voor het halen en brengen van honden tegenover de uitlaatplaats voor katten zijn gelegen, leidt voorts niet tot een ander oordeel, nu in maatwerkvoorschriften 1.1.5 en 1.1.7 is bepaald dat het halen en brengen van honden slechts gedurende bepaalde tijdstippen is toegestaan en de honden direct naar binnen moet worden gebracht of in de auto moeten worden gezet. Gelet hierop bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad er ten onrechte van uitgaat dat het blaffen van honden in de binnenverblijven akoestisch niet relevant is.
Voor zover [appellant sub 2A] en [appellant sub 3] vrezen dat deze maatregelen in het plan en in de maatwerkvoorschriften zo gedetailleerd zijn dat dit een onrealistische bedrijfsvoering oplevert en controle niet meer mogelijk is, zodat in het Amitec-rapport 2015 niet van deze maatregelen had kunnen worden uitgegaan, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat de maatwerkvoorschriften en de planregels niet kunnen worden nageleefd. Voor zover zij vrezen dat niet handhavend zal worden opgetreden indien hieraan niet zal worden voldaan, betreft dit een kwestie van handhaving die in deze procedure niet aan de orde kan komen.
De betogen falen.
Geluidwerend effect geluidschermen
13.10. Over het geluidwerend effect van de erfafscheiding ter plaatse van de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding 1" en "specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding 2" aan de zijde van de woning van [appellant sub 2A] en de aantasting van het uitzicht vanuit deze woning overweegt de Afdeling als volgt. In het besluit van 10 maart 2016 is het deel van de voorziene erfafscheiding die aan de Laag Beugt grenst verlaagd naar 1 m omdat een hoogte van 2 m voor dit deel uit akoestisch oogpunt niet noodzakelijk werd geacht en vanuit stedenbouwkundig oogpunt een hoogte van 1 m de voorkeur verdient.
In hetgeen [appellant sub 2A] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat een erfafscheiding van 2 m dan wel 1 m hoog geluidwerend zal werken voor het langsrijdende verkeer of de auto's die op de naastgelegen parkeerplaatsen zullen parkeren. Daarbij komt dat in de maatwerkvoorschriften onder 1.1.8 is voorgeschreven dat de erfafscheiding geluidsabsorberend en kier- en naaddicht moet worden uitgevoerd. De stelling dat niet alle auto's achter het deel dat 2 m hoog is zullen parkeren, leidt niet tot een ander oordeel, nu in het akoestisch onderzoek ook rekening is gehouden met de geluidbronnen ter hoogte van de erfafscheiding die 1 m hoog zal zijn. De erfafscheiding is op een afstand van ongeveer 10 m van de woning van [appellant sub 2A] voorzien. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitzicht van [appellant sub 2A] gelet op deze afstand en de omstandigheid dat de erfafscheiding ter hoogte van zijn woning grotendeels 1 m hoog zal zijn, niet onevenredig zal worden aangetast.
Het betoog faalt.
13.11. Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] dat de geluidhinder ter plaatse van de voorziene parkeerplaatsen achter de woning [locatie 1] en de speelweides onvoldoende zal worden tegengegaan door de in het plan voorziene geluidschermen, wordt als volgt overwogen. In artikel 5, lid 5.5.2, onder d, sub 3 en 6, van de planregels is bepaald dat de speelweides uitsluitend mogen worden gebruikt indien rond deze speelweides een ondoorzichtige, geluidwerende afscherming (kier- en naaddicht met een oppervlaktegewicht van ten minste 10 kg/m2) is opgericht en deze afscherming in stand wordt gehouden en dat de parkeerplaatsen uitsluitend mogen worden gebruikt als aan de westzijde van deze parkeerplaatsen direct grenzend daaraan een geluidscherm met een hoogte van minste 2 m is opgericht en dit geluidscherm in stand wordt gehouden. In de maatwerkvoorschriften onder 1.1.8 is voorgeschreven dat de geluidschermen geluidsabsorberend en kier- en naaddicht moeten worden uitgevoerd. Gelet hierop is niet aannemelijk dat het geluid zal worden versterkt door reflecties of het geluid naar boven zal worden geleid. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene geluidschermen een voldoende geluidafschermende werking zullen hebben. Niet is gebleken dat gelet op de werking van de geluidschermen in het akoestisch onderzoek van een andere geluidsemissie ter plaatse van de speelweides en de parkeerplaatsen had moeten worden uitgegaan.
Het betoog faalt.
Geluidhinder vanwege blaffende honden
13.12. Om te waarborgen dat de geluidgrenswaarden niet vanwege het blaffen van gehaalde of gebrachte honden zullen worden overschreden, is in artikel 5, lid 5.5.2, onder d, sub 6, van de planregels bepaald dat parkeren ten behoeve van het halen en brengen van honden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" mag plaatsvinden. Dit is tevens in maatwerkvoorschrift 1.1.7 vastgelegd. Voor zover [appellant sub 2A] vreest dat, nu de nieuwe parkeerplaatsen buiten het zicht van de bezoekers liggen die het terrein oprijden, voor het halen en brengen van honden ook gebruik zal worden gemaakt van de parkeerplaatsen aan het begin van het terrein, overweegt de Afdeling dat ook dit een kwestie van handhaving betreft.
Uit figuur 7 in combinatie met tabel 3.1 van het Amitec-rapport 2015 volgt voorts dat bij de berekening van het maximale geluidsniveau rekening is gehouden met de blaffende honden op deze parkeerplaatsen, zodat de Afdeling van oordeel is dat in het Amitec-rapport 2015 en in het besluit van 10 maart 2016 voldoende rekening is gehouden met blaffende honden op de parkeerplaatsen. Het betoog faalt.
Geluidhinder vanwege verkeer
13.13. In het Amitec-rapport 2015 is voor de berekening van de geluidbelasting rekening gehouden met 1 vrachtwagen en 2 bestelwagens in de dagperiode, 40 auto's in de dagperiode en 10 auto's in de avondperiode. Voor vrachtwagens, bestelwagens en personenauto's is gerekend met een bronvermogen van 102 dB(A), 92 dB(A) en 90 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en van 106 dB(A), 100 dB(A) en 98 dB(A) voor het maximale geluidniveau. Het maximale geluidniveau van de vrachtwagen en de bestelbusjes wordt veroorzaakt door het optrekken/remmen dan wel laden/lossen. Het maximale geluidniveau van de personenauto’s wordt veroorzaakt door dichtslaande autodeuren. In figuur 1 van bijlage 2 is de rijroute weergegeven. Voorts is op de figuren 4, 5, 6 en 7 in combinatie met tabel 3.1 zichtbaar waar op het terrein welke geluidbronnen zijn gemeten. Daarbij is ervan uitgegaan dat 50% van de personenwagens gebruik zal maken van de voorste parkeervakken en 50% van de achterste parkeervakken.
In hetgeen [appellant sub 2A] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende rekening is gehouden met de geluidhinder vanwege het verkeer op het terrein van het dierenpension. Wat betreft de stelling van [appellant sub 1] dat uit het Tauw-rapport volgt dat voor vrachtwagens een maximaal geluidniveau van 110 dB(A) moet worden gehanteerd, overweegt de Afdeling als volgt. Ter zitting is door de raad en [belanghebbende] toegelicht dat een maximaal geluidniveau van 110 dB(A) een algemeen gehanteerde waarde is voor vrachtwagens op de openbare weg en 106 dB(A) gebruikelijk is voor vrachtwagens op eigen terrein, nu daar langzamer wordt gereden. Daargelaten welke waarde in het algemeen bij het verrichten van akoestisch onderzoek wordt gehanteerd voor het maximale geluidniveau van vrachtwagens op eigen terrein, stelt de Afdeling vast dat in het Tauw-rapport niet inzichtelijk is gemaakt of een maximaal geluidniveau van 110 dB(A) voor vrachtwagens op het terrein van het dierenpension tot een wezenlijke andere geluidbelasting voor omwonenden zou leiden. De enkele stelling van [appellant sub 3] dat hij bestrijdt dat 50% van de personenwagens gebruik zal maken van de voorste parkeervakken en 50% van de achterste parkeervakken, is voorts onvoldoende voor het oordeel dat het Amitec-rapport 2015 in zoverre onjuist is.
De betogen falen.
Maximaal geluidniveau
13.14. Wat betreft het betoog dat het maximale geluidniveau vanwege het verkeer op het terrein en de blaffende honden wordt overschreden ter plaatse van de woningen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 1], overweegt de Afdeling als volgt.
In het Amitec-rapport 2015 staat dat uit de Handreiking volgt dat de immissiepositie van de gevels van de dichtstbijzijnde woningen van derden in de dagperiode op 1,5 m hoogte ten opzichte van het maaiveld moeten worden ingevoerd en in de avond- en nachtperiode op 5 m hoogte vanaf het maaiveld. De raad heeft ter zitting toegelicht dat in de avond- en nachtperiode een andere hoogte geldt, omdat de geluidhinder ter plaatse van de slaapkamers in die periode bepalend is. In het Amitec-rapport 2015 zijn voor de dag- en de avondperiode zowel het maximale geluidniveau op 1,5 m als op 5 m hoogte weergeven. Ingevolge het Activiteitenbesluit milieubeheer is de grenswaarde voor het maximale geluidniveau voor de dagperiode 70 dB(A) en voor de avondperiode 65 dB(A). De Afdeling stelt vast dat de grenswaarden voor de dagperiode ter plaatse van de woningen [locatie 3] en [locatie 4] worden overschreden. Nu deze overschrijding evenwel alleen op een hoogte van 5 m in de dagperiode plaatsvindt en het maximaal geluidniveau op de maatgevende hoogte in de dagperiode ten hoogste 70 dB(A) bedraagt, is de Afdeling van oordeel dat de grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer voor het maximale geluidniveau niet worden overschreden.
Het betoog faalt.
Geurhinder
14. [ appellant sub 2A] vreest voor geurhinder ten gevolge van de dieren. Hij voert aan dat de dieren in het dierenpension, zijnde een agrarisch verwant bedrijf, ten onrechte niet als vee worden aangemerkt, waarvoor in de VNG-brochure een richtafstand van 50 m is aanbevolen. De geuroverlast van de in het dierenpension te houden dieren is vergelijkbaar met de geuroverlast van een veestal. Ten onrechte stelt de raad dat de geurhinder van het dierenpension wegvalt vanwege de achtergrondbelasting van andere bedrijven in de omgeving. Er is voorts geen voorziening opgenomen voor de opslag van mest van de dieren. Ook is geen rekening gehouden met de omstandigheid dat honden die gebracht zullen worden langs de openbare weg zullen worden uitgelaten en daar hun behoeften zullen doen, hetgeen geurhinder veroorzaakt. Gelet op het voorgaande dient de richtafstand van 50 m in acht te worden genomen. Daarnaast wijst [appellant sub 2A] erop dat het dierenpension een inrichting type C is in het Activiteitenbesluit milieubeheer en dat daarom aan de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) moet worden voldaan op grond waarvan een afstand van 25 m in acht moet worden genomen.
14.1. In de notitie ruimtelijke onderbouwing is de te verwachten geurhinder en de overlast voor omwonenden beschreven. De Wgv en de gemeentelijke geurverordening zijn niet van toepassing op honden en katten, maar wel op paarden. In de notitie ruimtelijke onderbouwing staat dat op grond van de gemeentelijke geurverordening buiten de bebouwde kom een afstand van 25 m van een geurgevoelig object tot aan het dierenverblijf voor paarden dient te worden aangehouden. De stal waar de paarden zullen worden gehouden staat op 55 m afstand van het dichtstbijzijnde geurgevoelige object (woning van [appellant sub 2A]), zodat hieraan wordt voldaan. In de notitie ruimtelijke onderbouwing staat voorts dat met name de kattenspeelplaatsen vanwege de kattenuitwerpselen en -urine tot geurhinder zullen leiden. Hoewel de Wgv en de gemeentelijke geurverordening niet van toepassing zijn op honden en katten is voor de toetsing van de geurhinder aangesloten bij de in de gemeentelijke geurverordening opgenomen afstand van 25 m voor dieren zonder geuremissiefactor. In de planregels is opgenomen dat buitenverblijven van honden en katten op een afstand van minimaal 25 m tot bestaande woningen moeten liggen. De aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - speelweide honden" is voorts op een afstand van 40 m van de dichtstbijzijnde woning gesitueerd. Geconcludeerd is dat hiermee ook wordt voldaan aan de minimale afstand tussen een dierenverblijf voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor geldt en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom in de gemeentelijke geurverordening.
14.2. In hetgeen [appellant sub 2A] heeft aangevoerd ziet de Afdeling gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat het plan niet tot onaanvaardbare geurhinder ter plaatse van de woning van [appellant sub 2A] zal leiden. Anders dan [appellant sub 2A] stelt is, zoals onder 12.3 is overwogen, in de VNG-brochure geen richtafstand voor geur voor dieren in een dierenpension van 50 m aanbevolen. Daargelaten of het dierenpension als een inrichting type C als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer moet worden aangemerkt en daarom aan de Wgv en de gemeentelijke geurverordening moet worden voldaan, is de afstand van minimaal 25 m tussen een dierenverblijf voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor geldt en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom in het plan in acht genomen. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid bij de vaststelling van het plan geen rekening hoeven houden met de door [appellant sub 2A] gestelde omstandigheid dat honden die gebracht zullen worden langs de openbare weg zullen worden uitgelaten en daar hun behoeften zullen doen. Verder is de opslag van mest in het plan niet toegestaan, zodat het plan in zoverre niet tot geurhinder kan leiden. Het betoog faalt.
Erfafscheidingen
15. [ appellant sub 3] betoogt dat de raad bij het besluit van 10 maart 2016 heeft beoogd de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding 1" en specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding 2" op de verbeelding op te nemen, maar deze niet op de verbeelding zijn opgenomen.
15.1. De Afdeling stelt vast dat de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding 1" en specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding 2" aan de zuidzijde van het perceel op de verbeelding zijn opgenomen, zodat het betoog feitelijke grondslag mist.
Bedrijfswoning
16. [ appellant sub 2A] betoogt dat de woning aan de [locatie 2] sinds geruime tijd niet meer wordt gebruikt als (bedrijfs)woning, maar in gebruik is als trimsalon en daarmee als bedrijfspand. Gelet hierop is slechts sprake van één bedrijfswoning op het perceel en dient het pand aan de [locatie 2] niet als woning te worden aangemerkt.
16.1. De Afdeling stelt vast dat de aanduiding "aantal bedrijfswoning = 1" aan het perceel is toegekend. In artikel 5, lid 5.2.1, van de planregels van het bestemmingplan "Buitengebied Bernheze" is bepaald dat per bouwvlak ter plaatse van de aanduiding "aantal bedrijfswoningen" ten hoogste het op de verbeelding aangegeven aantal bedrijfswoningen is toegestaan. Gelet hierop staat het plan één bedrijfswoning toe op het perceel. Nu het bestemmingsplan niet voorziet in het bestemmen van een tweede bedrijfswoning, mist het beroep feitelijke grondslag.
Conclusie
17. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen tegen het besluit van 10 maart 2016 van [appellant sub 1], [appellanten sub 2], voor zover ingesteld door [appellant sub 2A], en [appellant sub 3] ongegrond.
Het besluit van 28 mei 2015
18. Het besluit van 10 maart 2016 wordt met deze uitspraak onherroepelijk. Hieruit volgt dat aan het besluit van 28 mei 2015 in zoverre geen betekenis meer toekomt. Onder deze omstandigheden en nu niet is gebleken van enig belang bij een beoordeling van de beroepen van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2], voor zover ingesteld door [appellant sub 2A], tegen het besluit van 28 mei 2015 ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] in zoverre geen procesbelang meer hebben. In verband hiermee zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2], voor zover ingesteld door [appellant sub 2A], tegen het besluit van 28 mei 2015 niet-ontvankelijk.
Proceskosten
19. Nu de raad met het besluit van 10 maart 2016 gedeeltelijk aan de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] tegemoet is gekomen ziet de Afdeling aanleiding de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [appellant sub 1] te veroordelen. Van proceskosten van [appellant sub 2A] die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van de gemeente Bernheze van 28 mei 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Bernheze 2012-1" niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], voor zover ingesteld door [appellant sub 2B], tegen het besluit van de gemeente Bernheze van 10 maart 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Bernheze 2012-1" niet-ontvankelijk;
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], voor zover ingesteld door [appellant sub 2A], en [appellant sub 3] tegen het besluit van de gemeente Bernheze van 10 maart 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Bernheze 2012-1" ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Bernheze tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1485,00 (zegge: veertienhonderdvijfentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Bernheze aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) voor [appellant sub 1] en € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) voor [appellant sub 2A] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Schoor, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Schoor
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2017
758.