ECLI:NL:RVS:2017:1085

Raad van State

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
201604965/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening huurtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 26 mei 2016 geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag van [wederpartij] voor het jaar 2015 ten onrechte op nihil had vastgesteld. De Belastingdienst/Toeslagen had op 21 augustus 2015 het voorschot huurtoeslag herzien en vastgesteld op nihil, omdat [wederpartij] niet had aangetoond dat hij huurkosten had gemaakt. De rechtbank oordeelde echter dat [wederpartij] met kopieën van kwitanties had aangetoond dat hij huurkosten had gemaakt in de periode van januari tot en met oktober 2015.

In hoger beroep betoogde de Belastingdienst/Toeslagen dat de rechtbank niet had onderkend dat [wederpartij] geen recht had op huurtoeslag. De dienst stelde dat de kwitanties te laat waren overgelegd en niet gedateerd, waardoor er aan de bewijskracht getwijfeld moest worden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat [wederpartij] niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn aanspraak op huurtoeslag. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat hij recht had op huurtoeslag over het jaar 2015.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de huurtoeslag over 2015. Het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen om het voorschot huurtoeslag op nihil vast te stellen bleef in stand. De uitspraak van de rechtbank bleef wel in stand voor de huurtoeslag over het jaar 2012, aangezien de Belastingdienst/Toeslagen daartegen geen hoger beroep had ingesteld.

Uitspraak

201604965/1/A2.
Datum uitspraak: 19 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 mei 2016 in zaak nr. 15/9386 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag van [wederpartij] voor het jaar 2015 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 9 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] tegen onder meer voornoemd besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 mei 2016 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 december 2015 vernietigd en het besluit van 21 augustus 2015 herroepen voor zover dit betrekking heeft op de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2015. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2017, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de dienst, en [wederpartij] zijn verschenen. Overwegingen
Inleiding
1.    Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen het hoger beroep met betrekking tot het toeslagjaar 2012 ingetrokken. Aan de orde is nog de vraag of de dienst het voorschot huurtoeslag over het jaar 2015 terecht heeft herzien en vastgesteld op nihil.
2.    Bij het besluit van 21 augustus 2015 heeft de dienst het voorschot huurtoeslag voor het jaar 2015 herzien en vastgesteld op nihil. Gedurende de bezwaarfase heeft de dienst [wederpartij] nogmaals verzocht om bewijsstukken op te sturen waaruit blijkt dat hij in 2015 kosten voor huur heeft gemaakt. Omdat [wederpartij] niet heeft gereageerd op dit verzoek, en zodoende onvoldoende heeft aangetoond dat hij kosten heeft gemaakt voor de huur, heeft hij in 2015 geen recht op huurtoeslag, aldus de dienst.
Oordeel van de rechtbank
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat [wederpartij] middels de in beroep overgelegde kopieën van kwitanties over 2015 heeft aangetoond huurkosten te hebben gemaakt in de periode januari tot en met oktober 2015 zodat de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag voor 2015 ten onrechte op nihil heeft gesteld. Zij heeft daartoe - samengevat - overwogen dat de kwitanties in beginsel voldoende bewijs vormen voor de huurbetalingen, omdat zij door de verhuurder zijn ondertekend. Er is gelet op hetgeen [wederpartij] ter zitting heeft verklaard geen reden om aan de huurbetalingen te twijfelen, zodat er geen aanleiding is om aan de kwitanties geen bewijskracht toe te kennen en nader bewijs te vragen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4.     De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat [wederpartij] geen recht heeft op huurtoeslag over de periode in geding. Ter zitting heeft de dienst toegelicht dat de kwitanties in een laat stadium van de procedure, namelijk pas na het verweerschrift in beroep bij de rechtbank, zijn overgelegd en ongedateerd zijn. Nu er feiten en omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan aan de bewijskracht van de kwitanties kan worden getwijfeld, mag van [wederpartij] nader bewijs worden verlangd. Nu de kwitanties niet worden ondersteund door nader bewijs, heeft [wederpartij] niet aangetoond dat hij de huurkosten daadwerkelijk heeft voldaan, aldus de dienst.
4.1.    Zoals de Afdeling ook heeft overwogen in de uitspraak tussen partijen van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2811 over de huurtoeslag over 2011, moet degene die aanspraak op huurtoeslag maakt kunnen aantonen dat hij huurkosten heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij de kosten van de huur contant heeft voldaan, heeft [wederpartij] kopieën van kwitanties over de periode januari tot en met oktober 2015 overgelegd. Dit heeft hij echter pas op een laat moment hangende de beroepsprocedure gedaan. Deze kwitanties zijn niet gedagtekend. De Belastingdienst/Toeslagen heeft terecht aangevoerd dat er onder deze omstandigheden aanleiding is om aan de bewijskracht ervan te twijfelen en dat van [wederpartij] nader bewijs mag worden verlangd. De overgelegde huurovereenkomsten vormen onvoldoende aanvullend bewijs. Zij tonen niet aan dat de op de kwitanties vermelde huurkosten daadwerkelijk contant zijn betaald. Nu [wederpartij] geen andere bewijsstukken heeft overgelegd die de kwitanties ondersteunen, heeft hij niet aangetoond dat hij huurkosten heeft gemaakt in de periode januari tot en met oktober 2015. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat [wederpartij] over het jaar 2015 recht heeft op huurtoeslag.
Het betoog slaagt.
Conclusie
5.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd voor zover aangevallen, dat wil zeggen voor zover deze betrekking heeft op de huurtoeslag over het jaar 2015. De Afdeling zal daarbij de beslissing van de rechtbank ongedaan maken voor zover de rechtbank het besluit van 9 december 2015 heeft vernietigd wat betreft de huurtoeslag over 2015 en voor zover de rechtbank vervolgens het besluit van 21 augustus 2015 heeft herroepen. Dit betekent dat het besluit van 21 augustus 2015 in stand blijft. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand wat betreft de beslissing van de rechtbank over de huurtoeslag over het jaar 2012, nu, zoals onder 1 is overwogen, de Belastingdienst/Toeslagen daartegen in hoger beroep niet langer opkomt.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 mei 2016 in zaak nr. 15/9386 voor zover de rechtbank daarbij het besluit van 9 december 2015 heeft vernietigd wat betreft de huurtoeslag over 2015 en het besluit van 21 augustus 2015 heeft herroepen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Hagen    w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017
18-834.