201605944/1/A2.
Datum uitspraak: 19 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 juni 2016 in zaak nr. 15/5320 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitief berekende zorgtoeslag van [appellant] over 2008 herzien en vastgesteld op € 184,00.
Bij besluit van 22 september 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2017, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding en besluitvorming
1. [appellant] heeft over 2008 een voorschot zorgtoeslag ontvangen. Bij besluit van 26 augustus 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] over 2008 definitief berekend en vastgesteld op nihil en het teveel uitbetaalde voorschot van € 553,00 teruggevorderd. Aan dit besluit heeft de dienst ten grondslag gelegd dat de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de inspecteur) het inkomen van [appellant] had vastgesteld op € 42.892,00 en dat dit inkomen te hoog is om in aanmerking te komen voor zorgtoeslag. Tegen dit besluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft bij uitspraak van 8 januari 2014, in zaak nr. 13/2296, het beroep gericht geacht tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 31 januari 2013 en dat beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 13 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3032 heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank bevestigd. 2. Bij het besluit van 18 maart 2015 heeft de Belastingdienst/Toelagen de zorgtoeslag van [appellant] opnieuw berekend en vastgesteld op € 184,00 en de rente van € 31,00 aan [appellant] vergoed. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich in het besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat de zorgtoeslag onder meer afhankelijk is van het door de inspecteur vastgestelde inkomen. Ingeval het inkomen wijzigt, wordt de toeslag automatisch herzien. Nu de inspecteur bij beschikking van 19 februari 2015 het inkomen van [appellant] opnieuw heeft vastgesteld op een bedrag van € 22.220,00, was de Belastingdienst/Toeslagen gehouden om ook de zorgtoeslag over 2008 opnieuw te berekenen, aldus de dienst.
3. Bij besluit van 1 april 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over 2008 opnieuw berekend en vastgesteld op € 323,00 en de rente van € 168,00 vergoed. Daaraan ligt ten grondslag dat de inspecteur bij een beschikking van 15 februari 2016 het inkomen van [appellant] heeft vastgesteld op een bedrag van € 19.169,00.
Hoger beroep
- inkomen inspecteur en bepaling daadkracht
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bepaling van de draagkracht rekening dient te worden gehouden met het inkomen zoals dat is vastgesteld door de inspecteur. Volgens [appellant] heeft de dienst een eigen verantwoordelijkheid om toeslagen op basis van een juist inkomen vast te stellen. De Belastingdienst/Toeslagen had uit onder meer uit een besluit van het UWV van 20 februari 2009 over verrekeningen van zijn ziektewetuitkering kunnen afleiden dat aan de berekeningen van zijn zorgtoeslag over 2008 een onjuist inkomen ten grondslag heeft gelegen. Door toch uit te gaan van onjuiste inkomensgegevens zonder nadere controle, heeft de dienst de toeslag over 2008 op een onjuist bedrag gesteld, aldus [appellant].
4.1. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag is de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk van de draagkracht.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, is, indien over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld, toetsingsinkomen het verzamelinkomen, zoals dat in die aanslag is of wordt opgenomen of zoals dat bij beschikking is of wordt vastgesteld.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, herziet de Belastingdienst/Toeslagen indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een wijziging van een verzamelinkomen, belastbaar loon of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, de tegemoetkoming met inachtneming van die wijziging of vaststelling.
4.2. Zorgtoeslag is een tegemoetkoming in de zin van de Awir.
De hoogte van deze tegemoetkomingen hangt onder meer af van de draagkracht. De Belastingdienst/Toeslagen dient bij de bepaling van de draagkracht, gelet op artikel 7, eerste lid, in verbinding met artikel 8, eerste lid en onder a, van de Awir, uit te gaan van de aanslag inkomstenbelasting zoals dat in die aanslag is of wordt opgenomen of zoals bij beschikking is of wordt vastgesteld. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:687 wordt overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen, ingeval de inspecteur het verzamelinkomen opnieuw vaststelt, zoals bij beschikking van 19 februari 2015 is gebeurd, op de voet van artikel 20 van de Awir verplicht was de tegemoetkoming - in dit geval de zorgtoeslag over 2008 - te herzien met inachtneming van het gewijzigde inkomensgegeven, zoals de dienst bij het besluit van 18 maart 2015 ook heeft gedaan. Dat, zoals [appellant] heeft gesteld, de Belastingdienst/Toeslagen ervan op de hoogte had kunnen zijn dat de inspecteur het inkomen op een onjuist bedrag heeft vastgesteld, maakt het voorgaande niet anders. Bij de toepassing van artikel 20 van de Awir is geen ruimte om een ander inkomen dan het door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen in aanmerking te nemen. Ingeval [appellant] het niet eens is met de hoogte van het verzamelinkomen, dient hij zich tot de inspecteur te wenden, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Dat [appellant] zich niet kan vinden in deze systematiek, leidt niet tot een andere conclusie, zoals de rechtbank evenzeer terecht heeft overwogen. 5. Nu de Belastingdienst/Toeslagen bij het besluit van 1 april 2016 evenzeer met toepassing van artikel 20 van de Awir de zorgtoeslag over 2008 heeft herzien leidt hetgeen [appellant] heeft aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank over dit besluit niet tot het door hem daarmee beoogde doel.
- artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM)
6. [appellant] betoogt voorts dat het gebruiken van onjuiste inkomensgegevens als basis voor zijn recht op zorgtoeslag over 2008 een inbreuk betekent op het ongestoord genot van eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
6.1. In artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM is bepaald dat, voor zover hier van belang, iedere natuurlijke of rechtspersoon recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom.
6.2. Niet is gebleken dat inmenging heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 1, Eerste Protocol bij het EVRM. Het besluit van 26 augustus 2011, waarbij de zorgtoeslag over 2008 op nihil is vastgesteld en een bedrag van € 553,00 is teruggevorderd, staat, gelet op het hiervoor in 1 overwogene, in rechte vast en ligt derhalve niet ter toetsing vóór en daarmee evenmin de betalingsverplichting die uit dit besluit is voortgevloeid. Bij het besluit van 18 maart 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over 2008 alsnog vastgesteld op € 184,00 en aan [appellant] de rente vergoed. Niet is gebleken dat uit dat besluit een betalingsverplichting is voortgevloeid. Dat uit het besluit van 1 april 2016 moet worden afgeleid dat de Belastingdienst/Toeslagen bij het besluit van 18 maart 2015 is uitgegaan van een onjuist inkomen en de toeslag op een te laag bedrag heeft vastgesteld, maakt het voorgaande niet anders, nu bij dat besluit de zorgtoeslag alsnog op een hoger bedrag is vastgesteld en evenzeer de rente is vergoed. Voor zover [appellant] naar voren heeft gebracht dat er verrekeningen of fiscale naheffingen hebben plaatsgevonden ten gevolge van de besluiten van 18 maart 2015 en 1 april 2016 wordt overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat verrekeningen buiten de omvang van dit geschil vallen. Gelet hierop is van schending van artikel 1, Eerste Protocol bij het EVRM, niet gebleken.
Het betoog faalt.
- artikel 6 EVRM (redelijke termijn)
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM niet is overschreden. Hij voert daartoe aan dat hij al zeven jaar heeft geprocedeerd teneinde zijn inkomen en de daarop gebaseerde toeslagen en betaalde belastingen en premies op het juiste bedrag vastgesteld te krijgen.
7.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het EVRM heeft eenieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij wet is ingesteld.
7.2. Volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3408) vangt de redelijke termijn in beginsel aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de redelijke termijn in dit geval eerder - met de brief van 20 februari 2009 - is aangevangen, reeds omdat er op dat moment nog niet gesproken kon worden van een geschil tussen partijen. Daarvan was eerst sprake met de ontvangst van het bezwaarschrift van [appellant] tegen het besluit van 18 maart 2015. 7.3. De vraag of de redelijke termijn is overschreden wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis, de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van de betrokkene.
Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:188), heeft voor de berechting van een zaak in eerste aanleg als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechter in eerste aanleg niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. In deze termijn is de duur van een eventuele bezwaarfase, als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Awb, inbegrepen. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar deze uitspraak, overwogen dat de behandeling van het bezwaar en beroep niet de duur van twee jaar overschrijdt. Van omstandigheden in vorenbedoelde zin is niet gebleken. Het betoog faalt.
- artikel 6 EVRM (fair trial)
8. [appellant] betoogt tot slot tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen het beginsel van "fair trial" als bedoeld in artikel 6 van het EVRM heeft geschonden. Dat, zoals hij heeft aangevoerd, meerdere procedures aanhangig heeft gemaakt die zien op dezelfde onderliggende problematiek, en hij voor iedere zaak griffierecht moet betalen, is daarvoor onvoldoende.
Slotopmerkingen
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Nales
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017
680.