201702203/1/V1.
Datum uitspraak: 12 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 14 februari 2017 in zaak nr. 17/59 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
het COa.
Procesverloop
Bij besluit van 27 december 2016 heeft het COa de verstrekkingen aan de vreemdeling krachtens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) beëindigd.
Bij uitspraak van 14 februari 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Bakker, advocaat te Utrecht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt het COa dat de rechtbank het beroep van de vreemdeling bij gebrek aan een actueel procesbelang ten onrechte niet niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe betoogt het COa dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het de opvang van de vreemdeling na het besluit van 27 december 2016 alsnog zonder onderbreking krachtens artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, van de Rva 2005 heeft gecontinueerd.
1.1. Bij besluit van 16 september 2016 heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van de vreemdeling om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingwet 2000 (hierna: de Vw 2000) ingewilligd voor de duur van de opname van de vreemdeling in een psychiatrisch ziekenhuis, tot uiterlijk 30 november 2016. Dienovereenkomstig heeft het COa in de opvang van de vreemdeling voorzien.
Het besluit van 27 december 2016 houdt in dat het COa de verstrekkingen van de vreemdeling per 28 december 2016 beëindigt. Bij het bepalen van deze datum heeft het COa aangesloten bij de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rva 2005 vermelde termijn van vier weken nadat het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw 2000 is geëindigd, dus vier weken na 30 november 2016.
Bij besluit van 28 december 2016 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling van 22 december 2016 om voortgezette toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 ingewilligd, voor de duur van de per 7 december 2016 met drie maanden verlengde opname van de vreemdeling in een psychiatrisch ziekenhuis, met ingang van de datum van die aanvraag, tot uiterlijk 8 maart 2017
1.2. Niet in geschil is dat de vreemdeling tot vier weken na het einde van laatstgenoemde toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 hernieuwde aanspraak had op opvang door het COa. Hieruit volgt dat de vreemdeling hetgeen zij met haar beroep nastreefde, te weten dat haar COa-opvang feitelijk niet zou worden beëindigd en haar zonder onderbreking opvang wordt verleend, reeds in beroep heeft bereikt. De vreemdeling had derhalve geen belang meer bij het ingestelde beroep
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 14 februari 2017 in zaak nr. 17/59;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Groeneweg
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017
32.