4.3.Hoewel verweerder terecht stelt dat opvang niet met terugwerkende kracht kan worden gerealiseerd, betekent dit niet dat eiser om die reden geen procesbelang heeft bij een beoordeling van het beroep. Eiser heeft namelijk terecht aangevoerd dat verstrekkingen op grond van de Rva 2005 meer inhouden dan alleen opvang. Rva-verstrekkingen houden namelijk ook in dat de vreemdeling een bedrag aan zakgeld per week ontvangt als hij recht heeft op Rva-verstrekkingen. Mocht de rechtbank concluderen dat verweerder eiser in de periode in geding (25 november 2021 tot 4 februari 2022) ten onrechte geen opvang heeft geboden dan kan eiser aanspraak maken op een bedrag aan gemist zakgeld, dat onderdeel uitmaakt van de Rva-verstrekkingen. De rechtbank neemt dan ook procesbelang aan. De uitspraak van de ABRvS van 12 april 2017 waarop verweerder zich in het verweerschrift heeft beroepen (ECLI:NL:RVS:2017:1043), betreft geen vergelijkbare situatie. Anders dan in onderhavige zaak, was – ondanks een formele beëindiging van de opvang – in die zaak sprake van een feitelijk ononderbroken periode van opvang, zodat de vreemdeling in die zaak geen procesbelang had. 5. Op grond van artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw 2000 heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64.
Op grond van artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoordelijk is om te reizen.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Rva 2005 draagt het COa zorg voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat hen opvang wordt geboden in een opvangvoorziening.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Rva 2005 behoren tot de in het eerste lid bedoelde categorieën asielzoekers aan wie opvang wordt geboden de asielzoekers als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder d, en onder e, van deze regeling,
Op grond van artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, van de Rva 2005 worden met de in het vorige lid bedoelde categorieën asielzoekers gelijkgesteld de vreemdeling wiens uitzetting op grond van artikel 64 van de Vw achterwege blijft, met uitzondering van de vreemdeling die in afwachting is van de definitieve beslissing op zijn verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw en die niet een uitgeprocedeerde asielzoeker is en die evenmin een vreemdeling is die in afwachting is van uitspraak in hoger beroep in zijn asielprocedure.
Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rva 2005 eindigt het recht op opvang indien het een asielzoeker betreft aan wie met toepassing van artikel 3, derde lid, aanhef en onder f en g, van deze regeling opvang is geboden: vier weken nadat het rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw 2000 is geëindigd.
6. Het recht op opvang dat eiser had en dat bij het bestreden besluit is beëindigd, is gebaseerd op het onder 1.1. genoemde besluit van de staatssecretaris om eiser met ingang van 7 juni 2021 uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000 voor de duur van de opname in het UMCG. Dit betekent dat eiser, gedurende de periode dat artikel 64 van de Vw 2000 op hem van toepassing was, viel onder de in artikel 3, derde lid, sub f, van de Rva 2005 genoemde categorie vreemdelingen en dat hij op die grond recht had op opvang. Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rva 2000 eindigde dit recht vier weken nadat eiser was ontslagen uit het UMCG. Nu eiser op 23 juli 2021 is ontslagen uit het UMCG, heeft verweerder terecht overwogen dat eisers recht op opvang eindigde op 20 augustus 2021. In de omstandigheid dat eiser de staatssecretaris opnieuw om uitstel van vertrek had verzocht, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de opvang te continueren. In artikel 4, derde lid, onder d, van de Rva 2005 is immers bepaald dat het enkele beroep op artikel 64 van de Vw 2000 geen recht op opvang geeft. Dat eiser op een later moment na het bestreden besluit alsnog uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 is verleend, wat een nieuw recht op opvang meebracht, maakt het bestreden besluit niet onjuist. Ook het feit dat de voorzieningenrechter in het kader van eisers verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 bij uitspraak van 18 september 2020 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft toegewezen, levert geen recht op opvang op. In die uitspraak is de staatssecretaris verboden eiser uit te zetten. Het staat echter vast dat de voorzieningenrechter niet ook heeft bevolen om eiser opvang te bieden, wat – ook volgens eiser – op wel noodzakelijk zou zijn om recht op opvang te genereren. Voor zover eiser zich beroept op beleid dat is vastgelegd in de Vreemdelingencirculaire, kan ook die verwijzing niet slagen. De Vreemdelingencirculaire bevat immers beleid van de staatssecretaris, niet van verweerder.