201601530/1/A1.
Datum uitspraak: 12 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 januari 2016 in zaak nr. 15/2029 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2014 heeft het college [appellant] medegedeeld dat het op 20 november 2014 spoedeisende bestuursdwang, inhoudende de sluiting voor onbepaalde tijd en beëindiging van het gebruik als kamerbewoning van het pand [locatie 1], heeft toegepast.
Bij besluit van 9 juni 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 januari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2017, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door M. Lammerschop, P. van der Heijden en M.J.M.J. Heutink, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is eigenaar van het pand [locatie 1]. [appellant] verhuurt kamers in dit pand, waarvoor hij beschikt over een kamerverhuurvergunning voor zes kamers. Toezichthouders van de gemeente, de brandweer en een medewerker van Q-Energy hebben naar aanleiding van een handhavingsverzoek van een voormalige bewoner van het pand op 20 november 2014 een controle uitgevoerd in het pand. Het college heeft vervolgens in verband met de volgens hem zeer ernstige, onveilige en (brand)gevaarlijke situatie besloten over te gaan tot spoedeisende bestuursdwang.
2. Het college heeft zijn besluitvorming gebaseerd op een rapport van een toezichthouder van de gemeente van 26 november 2014, een rapport van de brandweer Brabant-Zuidoost van 20 november 2014 en een brief van Q-Energy aan de afdeling Toezicht & Handhaving van de gemeente van 21 november 2014. In het rapport van de toezichthouder van de gemeente wordt melding gemaakt van 22 overtredingen van het Bouwbesluit. In het rapport van de brandweer wordt eveneens melding gemaakt van meerdere overtredingen van het Bouwbesluit. In de brief van Q-Energy zijn de aan de gas-, water- en elektriciteitsinstallatie geconstateerde gebreken bevestigd en is aangegeven dat de elektrische situatie dermate onveilig en brandgevaarlijk is dat deze direct is afgesloten. Volgens het college was, blijkens de bevindingen bij de controle op 20 november 2014, sprake van een zeer ernstige, onveilige en (brand)gevaarlijke situatie die het toepassen van spoedeisende bestuursdwang rechtvaardigde. Daarbij heeft het college het brandgevaar doorslaggevend geacht.
Binnentreden
3. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat ten onrechte niet werd beschikt over een machtiging tot binnentreden faalt. In het rapport van de toezichthouder van de gemeente van 26 november 2014 is vermeld dat de toegang tot de woning vrijwillig werd verleend, zodat geen machtiging tot binnentreden was vereist. De enkele niet onderbouwde stelling van [appellant] dat twee van de drie bewoners bezwaar hebben gemaakt tegen het binnentreden van hun kamers is onvoldoende voor het oordeel dat het rapport op dit punt onjuistheden bevat.
Spoedeisende bestuursdwang
4. Artikel 5:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last".
Het tweede lid luidt: "Indien de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt".
5. [appellant] betwist, zoals hij ter zitting heeft bevestigd, de geconstateerde overtredingen niet. In hoger beroep is uitsluitend in geschil of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake was van een (zeer) spoedeisende situatie en het college bevoegd was om door middel van spoedeisende bestuursdwang handhavend op te treden.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat geen sprake was van acuut brandgevaar dat het toepassen van spoedeisende bestuursdwang rechtvaardigde. [appellant] wijst er op dat hij ten onrechte niet bij de controle aanwezig was en het college ten onrechte geen tweede controle wilde uitvoeren. Voorts voert hij aan dat de constateringen bij de controle op 20 november 2014 het op dat moment onbewoonde gedeelte van het pand betroffen waar bouwwerkzaamheden werden verricht om aan de eisen van toepasselijke wet- en regelgeving te kunnen voldoen en geen van de leidingen in gebruik was. Volgens [appellant] waren de onbewoonde ruimten niet bestemd om te worden betreden door bewoners dan wel door derden en was met betrekking tot de overige drie wel bewoonde kamers geen sprake van brandgevaar. Met betrekking tot de elektriciteitsinstallatie stelt [appellant] dat de situatie hooguit het uitschakelen van een groep rechtvaardigde, maar niet het uitschakelen van de volledige elektriciteitsinstallatie en onmiddellijke ontruiming van het pand. [appellant] stelt dat hij door het afsluiten van het hele pand grote schade leidt omdat hij de bouwwerkzaamheden niet voort kan zetten. Met betrekking tot de gasinstallatie stelt [appellant] dat tijdens de controle slechts een gaskachel in gebruik was. De niet afgedopte gasleiding in de keuken, die volgens [appellant] de enige reden tot handhavend optreden is geweest, was volgens hem een schoonheidsfoutje, dat op 22 november 2014 al is hersteld. [appellant] stelt verder dat er ten onrechte geen metingen zijn uitgevoerd bij de controle en dat hij dat wel heeft gedaan en geen afwijkingen heeft gevonden. [appellant] voert voorts aan dat wel brandmelders aanwezig waren maar deze niet waren gekoppeld en de blustoestellen ook aanwezig waren maar deze verouderd waren en nieuwe toestellen opgehangen zouden worden als de lege kamers weer bewoond zouden gaan worden.
Volgens [appellant] is het college voorts in een vergelijkbaar geval en waar hij wel aanwezig was bij de controle, te weten het pand [locatie 2], niet overgegaan tot het toepassen van spoedeisende bestuursdwang.
6.1. Het door [appellant] aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich, gelet op de bevindingen bij de controle op 20 november 2014, op het standpunt heeft mogen stellen dat de situatie in het pand dermate onveilig en brandgevaarlijk was dat spoedeisende bestuursdwang gerechtvaardigd was. Uit de rapporten van de toezichthouder en de brandweer en de brief van Q-Energy blijkt onder meer dat op diverse plaatsen doorvoeren niet brandwerend waren afgedicht, geen werkende brandmelders en slechts verouderde en ongeschikte brandblussers aanwezig waren, vluchtwegen waren geblokkeerd, de elektriciteitsvoorziening niet voldeed aan de voorschriften van het Bouwbesluit, de gaskachels niet voldeden aan de toepasselijke NEN-norm en in de keuken een niet afgedopte gasleiding aanwezig was en dat, gelet op het samenstel van de geconstateerde overtredingen, sprake was van een brandgevaarlijke situatie.
Voor het oordeel dat het college zich niet op de bevindingen, zoals neergelegd in de rapporten van de toezichthouder en de brandweer en de brief van Q-Energy, mocht baseren bestaat geen grond. De omstandigheid dat de controle buiten aanwezigheid van [appellant] heeft plaatsgevonden is daarvoor onvoldoende. Blijkens het TPO-rapport heeft de toezichthouder van de gemeente [appellant] die dag bovendien meerdere malen telefonisch geprobeerd te benaderen, is een mail gestuurd en is ook langs zijn privé-adres gereden om hem te spreken, doch dat hij niet werd aangetroffen. Het college heeft daarmee voldoende ondernomen om [appellant] tijdig op de hoogte te stellen van de bevindingen bij de controle en de voorgenomen toepassing van spoedeisende bestuursdwang. Dat [appellant] niet bereikbaar was komt voor zijn risico. Voor zover [appellant] betoogt dat het college ten onrechte niet een tweede controle in zijn aanwezigheid wil uitvoeren, wordt overwogen dat het in deze procedure om de vraag gaat of het college op 20 november 2014 tot spoedeisende bestuursdwang kon overgaan. Een nieuwe controle ziet op het eventueel opheffen van de last, hetgeen in deze procedure niet aan de orde is.
[appellant] heeft voorts ter bestrijding van de in de rapporten van de toezichthouder en de brandweer en de brief van Q-Energy neergelegde bevindingen uitsluitend zijn eigen bevindingen aangevoerd die, los van het antwoord op de vraag of [appellant], zoals hij stelt, ter zake als deskundig moet worden aangemerkt, onvoldoende objectief zijn om uitsluitend op grond daarvan te oordelen dat het college zich niet op die rapporten en de brief mocht baseren. Voor zover [appellant] stelt dat de geconstateerde overtredingen het onbewoonde gedeelte van het pand betreffen en dat gedeelte niet bestemd was om te worden betreden door bewoners of derden, wordt overwogen dat, wat daar verder van zij, niet is gebleken dat dit deel van het pand niet toegankelijk was. Het college heeft er voorts op gewezen dat brand die in dat deel van het pand ontstaat kan doorslaan naar de rest van het pand. De situatie in het gehele pand kon door het college dan ook als brandgevaarlijk worden aangemerkt. De aanwezigheid van niet aangesloten brandmelders en verouderde blustoestellen doet voorts niet aan de spoedeisende brandgevaarlijke situatie af. Voor zover [appellant] stelt dat er geen metingen zijn uitgevoerd en hij dat wel heeft gedaan en geen afwijkingen heeft gevonden, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het het college, gelet op de feitelijke spoedeisende situatie in het pand, niet kan worden tegengeworpen dat er geen metingen zijn uitgevoerd. De door [appellant] zelf uitgevoerde metingen zijn voorts niet voldoende objectief en bovendien uitgevoerd na de afsluiting van de gasinstallatie. De omstandigheid dat [appellant] schade lijdt door de ontruiming van zijn pand en het afsluiten van de gas- en elektriciteitsvoorziening, heeft het college verder niet zodanig zwaarwegend hoeven achten dat het van het toepassen van spoedeisende bestuursdwang af had moeten zien.
Voor zover [appellant] heeft gewezen op de controle in het pand [locatie 2 en stelt dat met betrekking tot dit pand niet is overgegaan tot spoedeisende bestuursdwang, heeft het college ter zitting uiteen gezet dat de situatie in dat pand niet vergelijkbaar is met de situatie in het onderhavige pand, onder meer omdat in het pand [locatie 2] werkende rookmelders aanwezig waren en het pand ook beter begaanbaar was. Aan [appellant] komt dan ook geen geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel toe.
Het betoog faalt.
7. Voor zover [appellant] er op wijst dat hij niet kan beschikken over de NEN-normen, wordt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP2750, overwogen dat de kenbaarheid van NEN-normen voldoende verzekerd is, nu de NEN-normen tegen redelijke betaling aangeschaft kunnen worden en van de NEN-normen tevens in de bibliotheek van het Nederlands Normalisatie Instituut kennis genomen kan worden. Voor het college bestaat, anders dan [appellant] stelt, geen verplichting om, indien in een besluit of daaraan ten grondslag liggende stukken wordt verwezen naar een NEN-norm deze norm gratis ter beschikking te stellen. Dat volgt niet uit de uitspraak van de Hoge Raad van 22 juni 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW0393) waarnaar [appellant] in dit kader heeft verwezen. 8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Kos
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017
580.