ECLI:NL:RVS:2016:884

Raad van State

Datum uitspraak
22 maart 2016
Publicatiedatum
30 maart 2016
Zaaknummer
201503899/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel wegens seksuele gerichtheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kinderen, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft deze aanvraag op 10 april 2015 afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 6 mei 2015 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.J. Eizenga, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij geen geloof hecht aan de door de vreemdeling gestelde seksuele gerichtheid. De Afdeling verwijst naar eerdere uitspraken waarin is uiteengezet aan welke vereisten de staatssecretaris moet voldoen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een vreemdeling's seksuele gerichtheid. De Afdeling oordeelt dat de grief van de vreemdeling slaagt en dat het hoger beroep kennelijk gegrond is.

De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep alsnog gegrond. Het besluit van de staatssecretaris van 10 april 2015 wordt vernietigd. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.488,00 worden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 maart 2016.

Uitspraak

201503899/1/V2.
Datum uitspraak: 22 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kinderen,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam (hierna: de rechtbank), van 6 mei 2015 in zaken nrs. 15/7600 en 15/7601 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 6 mei 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.J. Eizenga, advocaat te Amerongen, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling begrijpt de tweede grief aldus, dat de vreemdeling klaagt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij, alvorens te toetsen of de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd of de vreemdeling wegens haar gestelde seksuele gerichtheid gegronde vrees voor vervolging heeft, had moeten toetsen of de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat deze geen geloof hecht aan de door de vreemdeling gestelde lesbische gerichtheid en de wijze waarop zij daaraan na terugkeer in haar land van herkomst invulling wil geven.
Gelet op hetgeen de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 27 juni 2003 in zaak nr. 200302933/1, slaagt de grief. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
In de uitspraak van 8 juli 2015 in zaken nrs. 201208550/1/V2, 201110141/1/V2 en 201210441/1/V2 heeft de Afdeling overwogen aan welke vereisten de staatssecretaris moet voldoen bij de beoordeling of deze geloof hecht aan een door een vreemdeling gestelde seksuele gerichtheid. De vreemdeling voert terecht aan dat de staatssecretaris niet aan die vereisten heeft voldaan. Gelet hierop zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 10 april 2015 vernietigen.
2. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 6 mei 2015 in zaak nr. 15/7600;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 10 april 2015, V-nummer […];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.488,00 (zegge: veertienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Fernandez
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2016
753.