ECLI:NL:RVS:2016:574
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake asielaanvragen van vreemdelingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 22 mei 2015. De rechtbank had in die uitspraak de aanvragen van drie vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard. De staatssecretaris had op 5 november 2013 deze aanvragen afgewezen, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris opnieuw op de aanvragen moest beslissen, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. E.J.L. van de Glind, hebben in het hoger beroep een verweerschrift ingediend. Tijdens de procedure heeft de gemachtigde van de vreemdelingen aangegeven dat zij naar Duitsland zijn vertrokken en daar een verblijfsvergunning hebben verkregen. Hierdoor hebben de vreemdelingen besloten geen aanspraak meer te maken op een verblijfsvergunning in Nederland.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat, nu de staatssecretaris opnieuw op de aanvragen moet beslissen, de grieven van de staatssecretaris in het hoger beroep geen betekenis meer hebben. Het hoger beroep wordt daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, maar de staatssecretaris heeft geen belang meer bij een beoordeling van zijn grieven. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.