ECLI:NL:RVS:2016:574

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
201504863/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake asielaanvragen van vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 22 mei 2015. De rechtbank had in die uitspraak de aanvragen van drie vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard. De staatssecretaris had op 5 november 2013 deze aanvragen afgewezen, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris opnieuw op de aanvragen moest beslissen, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.

De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. E.J.L. van de Glind, hebben in het hoger beroep een verweerschrift ingediend. Tijdens de procedure heeft de gemachtigde van de vreemdelingen aangegeven dat zij naar Duitsland zijn vertrokken en daar een verblijfsvergunning hebben verkregen. Hierdoor hebben de vreemdelingen besloten geen aanspraak meer te maken op een verblijfsvergunning in Nederland.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat, nu de staatssecretaris opnieuw op de aanvragen moet beslissen, de grieven van de staatssecretaris in het hoger beroep geen betekenis meer hebben. Het hoger beroep wordt daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, maar de staatssecretaris heeft geen belang meer bij een beoordeling van zijn grieven. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201504863/1/V3.
Datum uitspraak: 24 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 22 mei 2015 in zaken nrs. 13/28392, 13/28397 en 13/28400 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2] en [vreemdeling 3], mede voor hun minderjarige kinderen, allen tezamen: de vreemdelingen),
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 5 november 2013 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 22 mei 2015 heeft de rechtbank het door vreemdeling 1 ingestelde beroep gegrond verklaard, zijn besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven, en voorts de beroepen van vreemdelingen 2 en 3 gegrond verklaard, hun besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op hun aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vreemdelingen 2 en 3, vertegenwoordigd door mr. E.J.L. van de Glind, advocaat te Heerlen, hebben een verweerschrift ingediend.
De vreemdelingen hebben een nadere reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
1.1. De gemachtigde van de vreemdelingen heeft bij brief van 17 februari 2016 aan de Afdeling te kennen gegeven dat de vreemdelingen naar Duitsland zijn vertrokken, alwaar aan vreemdeling 1 een verblijfsvergunning is verleend en vreemdelingen 2 en 3 in de asielprocedure zijn opgenomen, en dat de vreemdelingen hebben besloten niet langer aanspraak te willen maken op een verblijfsvergunning in Nederland. Op basis van deze informatie moet worden vastgesteld dat de vreemdelingen thans kennelijk geen prijs meer stellen op de door hen aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande.
1.2. Nu de staatssecretaris met inachtneming van het voormelde opnieuw op de aanvragen zal moeten beslissen, zullen de door de staatssecretaris in het hogerberoepschrift bestreden overwegingen van de rechtbank in deze zaak geen betekenis meer hebben. De staatssecretaris heeft om die reden geen belang meer bij een beoordeling van zijn grieven.
1.3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016
574.