ECLI:NL:RVS:2016:3521

Raad van State

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
201608529/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanvragen verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 7 november 2016. De vreemdelingen hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 10 oktober 2016 niet in behandeling zijn genomen. De rechtbank verklaarde de beroepen van de vreemdelingen ongegrond, waarna zij hoger beroep instelden.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 9 december 2016 geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op de vaststelling dat het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend. De termijn voor het indienen van het hoger beroep eindigde op 14 november 2016, maar het hogerberoepschrift is pas op 15 november 2016 bij de Raad van State ingekomen. De vreemdelingen hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat zij in verzuim zijn geweest.

De Raad van State heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 december 2016, en de beslissing is vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.

Uitspraak

201608529/1/V3.
Datum uitspraak: 9 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kinderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 7 november 2016 in zaken nrs. NL 16.2797 en NL 16.2798 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 10 oktober 2016 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 7 november 2016 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M.J. Paffen, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen zijn in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, vangt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift een week.
2.    De aangevallen uitspraak is op 7 november 2016 in het digitaal dossier geplaatst en daarmee verzonden, hetgeen de vreemdelingen niet hebben bestreden, zodat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 14 november 2016 is geëindigd. Het hogerberoepschrift is op 15 november 2016 bij faxbericht verzonden en bij de Raad van State ingekomen. Het hogerberoepschrift is tevens op 16 november 2016 bij brief bij de Raad van State ingekomen. Blijkens de daarop vermelde datum is het hogerberoepschrift niet eerder dan 15 november 2016 ter post bezorgd. De vreemdelingen hebben het hogerberoepschrift derhalve niet tijdig ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de vreemdelingen geen feiten of omstandigheden gesteld in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim zijn geweest.
3.    Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2016
47-722.