201509468/1/A3.
Datum uitspraak: 28 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 december 2015 in zaak nr. 15/2265 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van procureurs-generaal.
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2014 heeft het college besloten tot afwijzing van het verzoek van [appellant], met een beroep op artikel 39m van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg), om correcties aan te brengen in zijn strafdossier.
Bij besluit van 31 juli 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2016, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. J.C. Menken en mr. dr. M.C.P. Korten, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft op 13 augustus 2014 verzocht om correctie van zijn strafdossier. Hij verzoekt "belagen van [persoon]" te verbeteren in "teneinde belastingaangiftes mevr. Y te kunnen verzorgen, op machtiging van mevr. Y in 2009 aanschrijven van zowel haar advocaat bij echtscheiding (=mr. Koch) evenals haar fiscaal adviseur tot dan (=Administratiekantoor Bartels)." Ook verzoekt hij deze correcties mee te delen aan de Hoge Raad, het N.I.F.P. en het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat hij geen specifieke passage uit het dossier op het oog heeft die gewijzigd moet worden. Hij heeft toegelicht dat ten tijde van de strafrechtelijke procedure met betrekking tot [persoon] in Rosmalen geruchten de ronde deden dat hij [persoon] zou belagen. Hij vreest dat een beeld ontstaat alsof hij bij [persoon], die in België woont, voor de deur in de bosjes zou hebben gelegen, terwijl hij daar nooit geweest is. Hij stelt dat de hem ten laste gelegde feiten plaats hebben gevonden in het kader van zijn werkzaamheden als gemachtigde voor het opstellen van de belastingaangifte. Hij vermoedt op grond van de geruchten dat de feiten in de registraties van het OM niet kloppen.
Met zijn verzoek beoogt hij te bereiken het ontstane beeld te corrigeren. Het is voor hem niet duidelijk waar de geruchten vandaan komen, maar hij vermoedt dat deze via het OM en de politie naar buiten zijn gekomen. Daarom heeft hij zijn verzoek onder andere bij het college ingediend. Hij meent dat het college moet uitzoeken of in zijn systemen de door hem bestreden gegevens voorkomen en dat het college deze moet aanpassen.
Door de geruchten zijn volgens [appellant] ook nieuwe aangiften ontstaan die weer tot nieuwe strafzaken hebben geleid. [appellant] heeft nadere stukken ingediend die op deze andere zaken zien om deze gevolgen en het verband toe te lichten.
De bestreden uitspraak
2. De rechtbank overweegt onder 6 dat artikel 39m van de Wjsg slechts de mogelijkheid biedt het resultaat van enig, aan eiser overgelaten onderzoek neer te leggen in een concreet verzoek om correctie, waarbij gedacht moet worden aan voor eiser op eenvoudige wijze vast te stellen onjuistheden of onvolkomenheden. Daarbij moet worden gedacht aan kennelijke misslagen, foutieve spelling, onjuiste geboortedata en dergelijke. Verdergaand onderzoek zal in de context waarin de gegevens zijn vergaard dienen plaats te vinden onder verantwoordelijkheid van het OM en de strafrechter en vindt elders regeling, aldus de rechtbank in haar uitspraak.
3. Voorts overweegt de rechtbank onder 7 dat het verzoek niet ziet op concrete strafvorderlijke gegevens als bedoeld in artikel 39i en 39m.
Het hoger beroep
4. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het verzoek niet ziet op concrete strafvorderlijke gegevens en dat van een verzoek in de zin van artikel 39m van de Wjsg derhalve geen sprake is.
Daartoe voert hij aan dat de rechtbank het in artikel 39m, eerste lid, neergelegde correctierecht in strijd met het Europees recht heeft uitgelegd en toegepast. Daartoe verwijst hij naar een veelheid aan jurisprudentie en Europese regelgeving, waaronder in het bijzonder artikel 8, tweede lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het EU Handvest), het Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 (PB 2008 L 350; hierna: het Kaderbesluit). Gelet op het in deze bepalingen geregelde rectificatierecht en de uitleg daarvan in de jurisprudentie heeft de rechtbank volgens hem het correctierecht in artikel 39m, eerste lid, van de Wjsg te beperkt uitgelegd. Hij verzoekt de Afdeling aan het Hof van Justitie prejudiciële vragen te stellen over de beoogde reikwijdte van dit correctierecht.
Het correctierecht is volgens [appellant] in te roepen voor wat betreft registraties bij het Openbaar Ministerie. Hij betoogt dat de rechtbank het correctierecht in strijd met de jurisprudentie met betrekking tot artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) uitzondert voor documenten in het strafdossier.
Ter zitting heeft [appellant] wat betreft de relevantie van de door hem opgevoerde jurisprudentie, richtlijnen en verdragen, desgevraagd, toegelicht dat hij jurisprudentie heeft verzameld over het correctierecht, maar dat hij het aan de Afdeling laat om de relevantie daarvan voor zijn zaak te bepalen.
4.1. Artikel 8, tweede lid, laatste zin, van het EU Handvest luidt:
"Een ieder heeft recht op toegang tot de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan."
Artikel 4, eerste lid, van het Kaderbesluit luidt:
"Persoonsgegevens moeten gecorrigeerd worden indien zij niet correct zijn en moeten, waar dit mogelijk en noodzakelijk is, worden aangevuld of geactualiseerd."
Artikel 18, tweede lid, luidt:
"Indien de juistheid van een persoonsgegeven door de betrokkene wordt betwist en niet kan worden vastgesteld of het gegeven al dan niet juist is, kan dat gegeven worden gemarkeerd."
4.2. In artikel 39m van de Wjsg is uitvoering gegeven aan deze bepalingen van het Kaderbesluit (Kamerstukken II 2010/11, 32 554, nr. 3).
Artikel 1, aanhef en onder b en g, van de Wjsg luidt:
"In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
b. strafvorderlijke gegevens: persoonsgegevens of gegevens over een rechtspersoon die zijn verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek en die het openbaar ministerie in een strafdossier of langs geautomatiseerde weg verwerkt;
[…]
g. persoonsgegeven […] hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens;"
Artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet bescherming persoonsgegevens luidt:
"In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. persoonsgegevens: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon."
Artikel 39m, eerste lid, van de Wjsg luidt:
"Een ieder over wiens persoon strafvorderlijke gegevens worden verwerkt. kan de verantwoordelijke schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen."
4.3. In zijn inleidende verzoek heeft [appellant] met een beroep op de Wjsg verzocht "belagen van [persoon]" te verbeteren in "teneinde belastingaangiftes mevr. Y te kunnen verzorgen, op machtiging van mevr. Y in 2009 aanschrijven van zowel haar advocaat bij echtscheiding (=mr. Koch) evenals haar fiscaal adviseur tot dan (=Administratiekantoor Bartels)." De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat dit geen verzoek is tot het verbeteren, aanvullen, verwijderen of afschermen van strafvorderlijke gegevens. Los van het feit dat [appellant] niet heeft aangegeven waar de gegevens die hij wenst te verbeteren zich bevinden, bevat de door hem aangegeven passage "belaging [persoon]" geen persoonsgegevens of gegevens over een rechtspersoon die zijn verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek, maar betreft de passage een kwalificatie van de door het OM verzamelde feiten.
Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 16 januari 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC2115, heeft overwogen is met artikel 39m niet beoogd aanspraken te scheppen op het faciliteren van onderzoek naar de volledigheid en de juistheid van strafvorderlijke gegevens. In het bijzonder de bepaling dat het verzoek de aan te brengen wijzigingen omvat, bevestigt dat artikel 39m van de Wjsg slechts de mogelijkheid biedt het resultaat van enig, aan betrokkene overgelaten onderzoek neer te leggen in een concreet verzoek om correctie. Kennelijk is daarbij gedacht aan voor hem op eenvoudige wijze vast te stellen onjuistheden of onvolledigheden. Verdergaand onderzoek zal in de context waarin de gegevens zijn vergaard plaatsvinden onder de verantwoordelijkheid van het OM en de strafrechter en vindt elders regeling. De rechtbank heeft zich in de uitspraak met juistheid bij deze overweging aangesloten.
4.4. De rechtbank heeft, anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt, niet geoordeeld dat gegevens die onder het OM berusten niet door een verzoek op grond van artikel 39m van de Wjsg gewijzigd kunnen worden of dat strafdossiers van het correctierecht zijn uitgesloten. De rechtbank heeft enkel overwogen dat met deze bepaling niet is beoogd aanspraken te scheppen op het faciliteren van onderzoek naar de volledigheid en de juistheid van verstrekte strafvorderlijke gegevens.
4.5. Een deel van de door [appellant] aangehaalde arresten, uitspraken en regelgeving ziet niet op het correctierecht, maar op rechten van verdachten en plichten van het OM en de politie binnen de opsporing en het strafproces. In de overige door [appellant] aangehaalde jurisprudentie en regelgeving zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de rechtbank een te beperkte uitleg heeft gegeven van het correctierecht, neergelegd in artikel 39m van de Wjsg door te oordelen dat het correctierecht is bedoeld om onjuiste persoonsgegevens te corrigeren en dus niet bedoeld is om de kwalificatie "belaging [persoon]", waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. Het oordeel van het college en de rechtbank dat verdergaand onderzoek, zoals de vraag of bepaalde feiten en stukken de tenlastelegging kunnen dragen, tot de bevoegdheid van de strafrechter behoren, is niet in strijd met artikel 8, tweede lid, van het EU Handvest of met de Kaderrichtlijn. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college niet gehouden was naar aanleiding van het verzoek nader onderzoek te doen naar de juistheid van de feiten en de daaruit voortvloeiende kwalificatie.
Het betoog faalt.
4.6. Gezien het voorgaande is er, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 1982, 283/81, Cilfit, ECLI:EU:C:1982:335, punt 16, geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen, aangezien redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over de wijze waarop de opgeworpen vraag over de betrokken Unierechtelijke rechtsregel moet worden beantwoord.
Het beroep van [appellant] op het arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 2015, C-362/14, Safe Harbour, ECLI:EU:C:2015:650, punt 61 en 62, leidt niet tot een ander oordeel. Volgens hem volgt uit dit arrest dat de Afdeling niet bevoegd is de reikwijdte van het correctierecht te bepalen en in zijn ogen in te perken en moet de Afdeling daarom prejudiciële vragen stellen. In het arrest oordeelt het Hof van Justitie dat het in laatste instantie bevoegd is om te beslissen of een Commissiebeschikking geldig is of niet. In deze zaak speelt geen discussie over de geldigheid van een Commissiebeschikking. De conclusie van [appellant] dat de Afdeling niet bevoegd is de reikwijdte van het correctierecht te bepalen en in zijn ogen in te perken, en daarom prejudiciële vragen dient te stellen, kan niet aan dit arrest ontleend worden.
5. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de niet-geanonimiseerde verstrekking van zijn gegevens aan derden, en dit standpunt onderbouwt met jurisprudentie, overweegt de Afdeling dat zijn verzoek ziet op het aanpassen van specifiek in het verzoek genoemde gegevens op grond van de Wjsg en niet op het niet verder verstrekken van gegevens aan derden.
Het besluit van het college en het besluit op bezwaar zijn ook daartoe beperkt. De rechtbank is derhalve terecht niet ingegaan op deze gronden.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Slump w.g. Rietberg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2016
725.