ECLI:NL:RVS:2016:3382

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
201600576/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om tegemoetkoming in planschade door college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschappen BAIA Ontwikkeling B.V. en Under Wings Management B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 december 2015. Het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden had op 10 februari 2015 een verzoek van BAIA om een tegemoetkoming in planschade afgewezen. BAIA stelde dat de nieuwe beheersverordening 'Leeuwarden Spoordok' een beperking opleverde ten opzichte van het eerder geldende bestemmingsplan, waardoor zij schade leed. Het college baseerde zijn afwijzing op een planschadeadvies van dr. J.W. van Zundert, waarin werd gesteld dat er geen planologisch nadeel was voor BAIA.

De rechtbank heeft het beroep van BAIA en Under Wings Management ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep instelden. Tijdens de zitting op 17 oktober 2016 trok Under Wings Management zijn hoger beroep in. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak vervolgens behandeld. BAIA betoogde dat de rechtbank had miskend dat het planschadeadvies gebreken vertoonde en dat de planvergelijking niet correct was uitgevoerd. Het college verdedigde zich door te stellen dat de bepalingen in het bestemmingsplan duidelijk waren en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college op het advies van Van Zundert mocht afgaan.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college de planvergelijking in het advies van Van Zundert mocht volgen. Het hoger beroep van BAIA is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201600576/1/A2.
Datum uitspraak: 21 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid BAIA Ontwikkeling B.V., gevestigd te Nijkerk (hierna: BAIA), en Under Wings Management B.V., gevestigd te Beekbergen, gemeente Apeldoorn,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 december 2015 in zaak nr. 15/3444 in het geding tussen:
BAIA
en
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.
Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2015 heeft het college een verzoek van BAIA om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 14 juli 2015 heeft het college het door BAIA en Under Wings Management daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 december 2015 heeft de rechtbank het door BAIA en Under Wings Management daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben BAIA en Under Wings Management hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2016, waar BAIA, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, vergezeld van directeur, en het college, vertegenwoordigd door R. Otte, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ter zitting is het hoger beroep voor zover ingesteld door Under Wings Management, ingetrokken.
De voorgaande procedure
2. BAIA is sinds 12 september 2008 eigenaar van de percelen plaatselijk bekend Snekertrekweg 45, 47, 49, 51 en 55 te Leeuwarden (hierna: de percelen). Op de percelen was van 1989 tot medio 2013 het op 21 april 1989 door het college van gedeputeerde staten goedgekeurde bestemmingsplan "Spoordok" (hierna: het bestemmingsplan) van toepassing. Bij besluit van 24 juni 2013 heeft de gemeenteraad de beheersverordening "Leeuwarden Spoordok" (hierna: de beheersverordening) vastgesteld, die op de percelen van toepassing is.
Bij aanvraag van 18 april 2014 heeft BAIA het college verzocht om een tegemoetkoming in planschade ten gevolge van de beheersverordening. Volgens BAIA betekent de beheersverordening een beperking in het planologisch toegestane gebruik van de percelen ten opzichte van het bestemmingsplan en lijdt zij daardoor schade.
3. Het college heeft zich in het besluit van 10 februari 2015, op basis van een door dr. J.W. van Zundert opgesteld planschadeadvies van 2 januari 2015, op het standpunt gesteld dat de beheersverordening voor BAIA niet tot een planologisch nadeel heeft geleid. Het college heeft dit standpunt, op basis van een advies van de Adviescommissie bezwaarschriften (hierna: de bezwaarcommissie) van 8 juli 2015, bij het besluit van 14 juli 2015 gehandhaafd.
De rechtbank heeft het standpunt van het college gevolgd.
4. BAIA betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de planvergelijking in het planschadeadvies dusdanige gebreken bevat dat het college daarop niet mocht afgaan. Zij voert aan, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 24 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:490), 1 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ9076) en 12 september 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX7108), dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling als uitgangspunt geldt dat een beschrijving in hoofdlijnen waarin de term ‘nastreven’ is gebruikt wijst op een inspanningsverplichting en niet op een resultaatverplichting en daarom onvoldoende duidelijk is geformuleerd om als rechtstreeks aanvullend toetsingskader te dienen. Nu de artikelen 3 en 4.2 van de voorschriften van het bestemmingsplan een algemene en specifieke beschrijving in hoofdlijnen bevatten en daarin de term ‘nagestreefd’ is gebruikt, heeft Van Zundert deze artikelen ten onrechte bij de planvergelijking betrokken, aldus BAIA.
4.1. Het college heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat in artikel 3 weliswaar is vermeld dat in hoofdlijnen wordt beschreven op welke wijze met het plan de doeleinden worden nagestreefd die zijn toegekend aan alle gronden binnen het plan, maar dat daarna duidelijk en normatief geformuleerde bepalingen volgen over de toelaatbaarheid van kantoren en bedrijven naar plaats binnen het plangebied, alsook een verbod op zogenoemde A-inrichtingen en bepaalde detailhandelsbedrijven. Verder luidt het opschrift van artikel 4, lid 4.2, weliswaar ‘Beschrijving in hoofdlijnen’, maar volgt uit de formulering daarvan dat in die bepaling de in het plangebied toelaatbare milieucategorieën en detailhandelsfuncties duidelijk en concreet zijn geformuleerd. Daaraan voegt het college toe dat de term ‘nagestreefd’ in deze artikelen slechts is ontleend aan het toenmalige artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening. Volgens het college moeten de artikelen 3 en 4 van de voorschriften van het bestemmingsplan worden betrokken bij de planvergelijking. Het college voert aan dat de Afdeling in haar uitspraak van 17 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4584) heeft overwogen dat wanneer een in de beschrijving in hoofdlijnen opgenomen artikel duidelijk en concreet is geformuleerd, dit kan functioneren als rechtstreekse toetsingsnorm voor het toegestane gebruik.
4.2. De artikelen 3 en 4 van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn, voor zover van belang, als bijlage bij deze uitspraak opgenomen.
4.3. De betekenis die moet worden gehecht aan de term ‘nastreven’ in de algemene beschrijving in hoofdlijnen in artikel 3 en de specifieke beschrijving in hoofdlijnen in artikel 4, lid 4.2, van de voorschriften van het bestemmingsplan is, anders dan BAIA betoogt, in deze zaak niet van belang. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt.
De percelen van BAIA zijn ingevolge het bestemmingsplan bestemd voor bedrijfsdoeleinden en daarop is artikel 4 "Bedrijven" van de planvoorschriften van toepassing. Artikel 4, lid 4.1, bevat de doeleinden en lid 4.2 bevat de beschrijving in hoofdlijnen voor deze bestemming. In de aanhef van lid 4.2 wordt de algemene beschrijving in hoofdlijnen van artikel 3 op deze bestemming van toepassing verklaard. Ingevolge lid 4.3 zijn op de onder 4.1 en 4.2 vermelde gronden, naast de op het tijdstip van tervisielegging van het plan bestaande bouwwerken, werken geen gebouwen zijnde en werkzaamheden, uitsluitend bouwwerken, werken geen gebouwen zijnde en werkzaamheden toegestaan ten behoeve van de onder 4.1 omschreven doeleinden, welke in overeenstemming zijn met het bepaalde in artikel 3 en onder 4.2. Artikel 9 van de voorschriften bevat een algemene gebruiksbepaling, inhoudende dat gronden en bouwwerken niet mogen worden gebruikt voor een doel of op een wijze die strijdig is met het bepaalde in het bestemmingsplan. Het bepaalde in artikel 4, lid 4.3, gelezen in samenhang met artikel 9, van de voorschriften betekent dat het bepaalde in artikel 3 en artikel 4, lid 4.2, van de voorschriften bij de planvergelijking moet worden betrokken, zoals Van Zundert in zijn advies heeft gedaan. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college mocht afgaan op de planvergelijking in het advies van Van Zundert.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Oranje
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016
507.
BIJLAGE
De artikelen 3 en 4 van het bestemmingsplan "Leeuwarden Spoordok" luiden als volgt:
Artikel 3 - beschrijving in hoofdlijnen gemeenschappelijk aan alle bestemmingen.
In dit artikel wordt in hoofdlijnen beschreven op welke wijze met het plan de doeleinden worden nagestreefd die zijn toegekend aan alle gronden binnen het plan.
Alle maatregelen ten aanzien van het gebruik van bestaande bebouwing en gronden, alsmede ten aanzien van toekomstige bebouwing en het gebruik van gronden en opstallen, dienen primair het goed onderling functioneren van de in het gebied aanwezige functies alsmede het reguleren van de beoogde functionele wijzigen.
Voor de verdere functionele en ruimtelijke ontwikkeling van het gebied zijn de volgende regels van toepassing:
A. - A-inrichtingen - volgens bijlage II - zijn niet toegestaan.
- Detailhandelsbedrijven die qua aard en rangevoering n.a.v. het gestelde in de toelichting onder 2.3.4 een bedreiging vormen voor het hoofdwinkelcentrum, zijn niet toegestaan.
B. De wenselijke ruimtelijke / functionele ontwikkeling is als volgt:
- (…)
- Tussen de Snekertrekweg en de Marshallweg: bedrijven.
Uitbreiding van de kantoorfunctie nabij de aansluiting Snekertrekweg/Marshallweg kan plaatsvinden.
(…)
C. De verkeersstructuur wordt gevormd door:
- de Marshallweg en het oostelijk deel van de Snekertrekweg, met een functie:
a. ter ontsluiting van de aanliggende gronden;
b. ter ontsluiting van het plangebied en de achterliggende industrieterreinen;
c. in beperkte mate als in- en uitvalsweg;
- het westelijke deel van de Snekertrekweg met een functie:
a. ter ontsluiting van de aanliggende gronden;
b. ter ontsluiting van het plangebied.
Wanneer de intensiteiten op dit wegvak zodanig hoog worden dat het voor de goede verkeersregeling op de aansluiting met de Heliconweg noodzakelijk is, kan ter plaatse tot afsluiting worden overgegaan.
D. Woningen en andere geluidgevoelige objecten binnen de op de kaart aangegeven 50 dB(A) isofoon zijn slechts toelaatbaar, indien zodanig geluid-afschermende bebouwing of -voorzieningen zijn/worden gerealiseerd, dat in relatie met dit plan bij besluit van Gedeputeerde Staten krachtens de Wet Geluidhinder vastgestelde hogere geluidwaarde niet wordt overschreden.
Artikel 4 - Bedrijven
4.1 Doeleinden
De gronden op de plankaart aangewezen voor bedrijven zijn bestemd voor de volgende doeleinden:
1. industriële, groothandels- en nutsbedrijven;
2. (…)
3. detailhandel;
4. wonen;
5. doeleinden van openbaar nut;
6. parkeren.
4.2 Beschrijving in hoofdlijnen
Naast het in artikel 3 gestelde, kan de wijze waarop het plan de toegekende doeleinden worden nagestreefd, in hoofdlijnen als volgt worden beschreven:
1. Op de gronden zijn bedrijven toegestaan, mits deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn met, de categorieën 1, 2 en 3 als vermeld in de als bijlage bij de planvoorschriften opgenomen ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten’, alsmede bedrijven die niet hinderwetplichtig zijn.
Bestaande bedrijfsactiviteiten van categorie 4 zijn alleen toelaatbaar ter plaatse van op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit plan bestaande bedrijven van deze categorie.
2. (…)
3. De detailhandelsfunctie is uitsluitend toelaatbaar ter plaatse van op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit plan bestaande detailhandelsbedrijven mits dit een van de volgende branches betreft:
- detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen;
- detailhandel in auto’s, caravans en landbouwwerktuigen, alsmede grove bouwmaterialen;
- grootschalige meubeldetailhandel en bouwmarkten.
Na dit tijdstip mag de verkoopvloeroppervlakte met 10% maximaal worden vergroot.
Detailhandel als ondergeschikte activiteit, afgeleid van de bedrijfsactiviteiten ter plaatse, is toelaatbaar.
4. De woonfunctie is toelaatbaar:
a. ter plaatse van op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit plan bestaande woningen.
5. Op deze gronden is bebouwing voor doeleinden van openbaar nut toelaatbaar, mits deze:
- noodzakelijk is voor de realisering van de bestemmingen, en
- ruimtelijk goed kan worden ingepast.
6. Realisering van de onder 4.1, sub 1, 2, 3, 4, en 5 genoemde doeleinden is slechts toelaatbaar indien en voor zover in voorkomend geval is of wordt voorzien in de daarvoor noodzakelijke parkeergelegenheid.
4.3 Bouwwerken, werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden
Op de onder 4.1 en 4.2 genoemde gronden zijn uitsluitend de volgende bouwwerken en werkzaamheden toegestaan:
a. op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit plan bestaande bouwwerken, werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden;
b. bouwwerken, werken geen bouwwerken zijn de en werkzaamheden, ten behoeve van de onder 4.1 omschreven doeleinden, welke in overeenstemming zijn met het bepaalde in artikel 3 en onder 4.2.
(…)