ECLI:NL:RVS:2016:3336

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
14 december 2016
Zaaknummer
201605505/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een uitspraak inzake het uitwerkingsplan 'Ter Borch' in Tynaarlo

Op 14 december 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoeker] tot herziening van een eerdere uitspraak van 18 november 2015, waarin zijn beroep tegen het uitwerkingsplan 'Ter Borch, plan van uitwerking Garmpoleiland Waterwijk' ongegrond was verklaard. Het uitwerkingsplan voorziet in de bouw van maximaal 20 woningen op het Garmpoleiland, waar [verzoeker] zicht op heeft vanuit zijn woning op het Warmoltseiland. In zijn herzieningsverzoek stelde [verzoeker] dat er nieuwe feiten waren die niet bekend waren vóór de eerdere uitspraak, maar de Afdeling oordeelde dat deze feiten niet voldeden aan de voorwaarden van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling benadrukte dat het herzieningsverzoek niet bedoeld is om een geschil opnieuw te voeren dat al is beslist. Het verzoek werd niet-ontvankelijk verklaard omdat [verzoeker] niet binnen de gestelde termijn van drie maal zes weken had ingediend, en bovendien geen nieuwe feiten had aangedragen die de herziening rechtvaardigden. De Afdeling concludeerde dat het verzoek van [verzoeker] niet-ontvankelijk is, en dat er geen grondslag is voor het verzoek om onderzoeken naar de integriteit van het gemeentebestuur van Tynaarlo.

Uitspraak

201605505/1/R6.
Datum uitspraak: 14 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te Eelderwolde, gemeente Tynaarlo,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3541.
Procesverloop
Bij uitspraak van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3541, heeft de Afdeling onder meer het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo van 31 maart 2015 tot vaststelling van het uitwerkingsplan "Ter Borch, plan van uitwerking Garmpoleiland Waterwijk" ongegrond verklaard.
[verzoeker] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting, gevoegd met zaak nr. 201607568/1/R4, behandeld op 18 november 2016, waar [verzoeker] en het college, vertegenwoordigd door B. Dijkstra, werkzaam bij de gemeente, en mr. P. Vos, zijn verschenen. Voorts is ter zitting verschenen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Extenzo Groningen B.V. (hierna: Extenzo B.V.), vertegenwoordigd door mr. E. Hardenberg, advocaat te Deventer.
Overwegingen
1. Het uitwerkingsplan "Ter Borch, plan van uitwerking Garmpoleiland Waterwijk" voorziet in maximaal 20 vrijstaande of halfvrijstaande woningen op het Garmpoleiland.
2. [verzoeker] woont op het Warmoltseiland, nummer […], in Eelderwolde. Het Warmoltseiland ligt ongeveer 30 m ten zuiden van het Garmpoleiland. Vanuit zijn woning heeft hij, over het water, zicht op het plangebied.
3. Extenzo B.V. is de ontwikkelaar van de woningen die het plan mogelijk maakt.
4. In de uitspraak over het uitwerkingsplan, waarvan herziening wordt verzocht, heeft de Afdeling het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard.
5. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
6. Hoewel het indienen van een verzoek om herziening niet aan enige wettelijke termijn is gebonden, hanteert de Afdeling bij de beoordeling van een dergelijk verzoek als uitgangspunt dat het verzoek niet onredelijk laat mag zijn ingediend. Zoals de grote kamer van de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraken van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:308 en ECLI:NL:RVS:2015:310, wordt bij de invulling van het "onredelijk laat-criterium" in de regel uitgegaan van een termijn van één jaar. Dit betekent dat de indiening van een verzoek om herziening als onredelijk laat wordt aangemerkt indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar na het bekend worden met de daarin gestelde nova dan wel, indien geen nova zijn gesteld, na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
Een uitzondering op die regel wordt gemaakt voor die uitzonderlijke gevallen waarin het belang van de rechtszekerheid van andere belanghebbenden en bestuursorganen dermate betrokken is, dat het hanteren van een zo lange termijn niet aanvaardbaar zou zijn. Dit laatste kan zich eerder in meerpartijengeschillen dan in tweepartijengeschillen voordoen, en eerder indien bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, een besluit in stand is gebleven waarbij aan een of meer belanghebbenden toestemming is verleend om bepaalde activiteiten te verrichten. In dergelijke uitzonderlijke gevallen waarin de termijn van één jaar niet wordt gehanteerd, zal een termijn gelden van drie maal zes weken.
6.1. Over de invulling van het onredelijk-laat criterium in deze zaak overweegt de Afdeling als volgt. Het belang van de rechtszekerheid van Extenzo B.V. als derdebelanghebbende is dermate betrokken, dat het hanteren van een termijn van één jaar in dit geval niet aanvaardbaar zou zijn. Hierbij betrekt de Afdeling dat het besluit tot vaststelling van het uitwerkingsplan voor het Garmpoleiland in stand is gebleven bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht. De Afdeling zal bij de invulling van het "onredelijk laat-criterium" in deze zaak daarom een termijn van drie maal zes weken hanteren.
6.2. Ter zitting heeft [verzoeker] verduidelijkt dat hij op verschillende ruimtelijke ontwikkelingen in Tynaarlo en op een aantal krantenartikelen heeft gewezen ter illustratie van de manier waarop Tynaarlo volgens hem wordt bestuurd, maar dat hij hiermee geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft gesteld.
De Afdeling stelt vast dat [verzoeker] in zijn verzoekschrift één novum heeft gesteld, namelijk dat Extenzo B.V. een nieuw bedrijf is van een voormalige werknemer van één van de aannemers die het college in eerste instantie als projectontwikkelaar voor het Garmpoleiland had geselecteerd. Het herzieningsverzoek van [verzoeker] is op 21 juli 2016 binnen gekomen. Gelet op de termijn van drie maal zes weken dient [verzoeker] daarom op 14 maart 2016 of later bekend te zijn geworden met het door hem gestelde novum. Ter zitting heeft [verzoeker] desgevraagd toegelicht dat het gestelde novum hem al langer bekend was. Nu [verzoeker] reeds vóór 14 maart 2016 bekend is geworden met het door hem gestelde novum, is zijn verzoek niet binnen een termijn van drie maal zes weken ingediend. Het herzieningsverzoek is daarom niet-ontvankelijk.
7. Overigens overweegt de Afdeling dat [verzoeker] in zijn verzoekschrift geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die voldoen aan de in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb gestelde voorwaarden. [verzoeker] lijkt met zijn herzieningsverzoek vooral het debat over het uitwerkingsplan opnieuw te willen voeren. Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient er echter niet toe om een geschil dat reeds is beslist, naar aanleiding van de uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen. Het middel biedt een partij derhalve niet de mogelijkheid het debat te heropenen nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
8. Voor zover [verzoeker] de Afdeling verzoekt om diverse onderzoeken in te stellen naar kort gezegd de integriteit van het gemeentebestuur van Tynaarlo, merkt de Afdeling ter voorlichting van partijen nog op dat artikel 8:119 van de Awb voor het toewijzen van een dergelijk verzoek geen grondslag biedt.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande is het verzoek niet-ontvankelijk.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzoek van [verzoeker] niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Pans w.g. Lap
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2016
288-813.