201508605/1/A1.
Datum uitspraak: 14 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Weesp,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 oktober 2015 in zaak nr. 15/1877 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Weesp.
Procesverloop
Bij besluit van 26 augustus 2014 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de uitvoering van de herbouw van het rijksmonument op het perceel Nieuwstad 72 te Weesp (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 27 februari 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 6 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2016, waar [appellant], bijgestaan door H.M. van Ravenswaaij, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Falan, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting R. Dogterom als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
1. [appellant] woont in een bovenwoning naast het perceel.
2. Bij besluit van 7 januari 2008 heeft het college aan Dogterom een vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vernieuwen, veranderen en vergroten van de winkel/woning op het perceel. Dat bouwplan voorzag onder meer in vier dakramen en een schoorsteen van 200 cm. [appellant] heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit onherroepelijk is geworden.
Bij besluit van 16 december 2011 heeft het college aan Dogterom een lichte bouwvergunning verleend voor het in afwijking van de bouwvergunning van 7 januari 2008 plaatsen van drie dakramen, drie lichttubes en een schoorsteen van 90 cm. Bij uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2188 is deze lichte bouwvergunning onherroepelijk geworden. De rechtbank heeft overwogen dat het college terecht tot afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden is overgegaan, omdat niet is gebleken dat in strijd met de lichte bouwvergunning van 16 december 2011 is gebouwd.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij heeft verzocht om handhavend op te treden, omdat de uitvoering van de herbouw van het rijksmonument op het perceel, ongeacht of voor die werkzaamheden bij besluit van 16 december 2011 een lichte bouwvergunning is verleend, moet voldoen aan de eisen van brandveiligheid in hoofdstuk 2 van het Bouwbesluit 2012, meer in het bijzonder artikel 2.90 van het Bouwbesluit 2012.
3.1. Ingevolge artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet is het verboden een bestaand bouwwerk, open erf of terrein in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, tweede lid, aanhef en onderdeel a, en vierde lid.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur technische voorschriften gegeven omtrent het bouwen van een bouwwerk.
Hoofdstuk 2 van het Bouwbesluit 2012 bevat technische voorschriften uit het oogpunt van veiligheid.
3.2. De rechtbank heeft, in navolging van het college, het verzoek om handhaving van [appellant] van 24 juli 2014, opgevat als een verzoek om handhavend op te treden, omdat in strijd met de lichte bouwvergunning van 16 december 2011 zou zijn gebouwd. [appellant] betoogt echter terecht dat zijn verzoek ziet op het in strijd met hoofdstuk 2 van het Bouwbesluit uitvoeren van de herbouw van het rijksmonument, zodat het college het verzoek van [appellant] had moeten opvatten als een verzoek om handhavend op te treden wegens strijd met artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet. Nu het college het verzoek niet op die manier heeft opgevat, heeft het college in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gehandeld, hetgeen de rechtbank niet heeft onderkend. Het besluit van 27 februari 2015 komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Het eerst ter zitting door het college ingenomen standpunt, dat uit berekeningen volgt dat de uitvoering van de herbouw van het rijksmonument op het perceel in overeenstemming is met artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet, sluit niet uit dat aan het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan, maar dat dient primair aan de orde te komen bij het door het college te nemen nieuwe besluit op bezwaar.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 27 februari 2015 gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 oktober 2015 in zaak nr. 15/1877;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weesp van 27 februari 2015 gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weesp van 27 februari 2015, kenmerk Z.42355/D.47592;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Weesp aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 415,00 (zegge: vierhonderdvijftien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2016
262-776.