ECLI:NL:RVS:2014:2188

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
201306103/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • F.C.M.A. Michiels
  • J.W. van de Gronden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor dakramen en lichttubes in Weesp

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep van de appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weesp werd gegrond verklaard. Het college had op 16 december 2011 een lichte bouwvergunning verleend voor het plaatsen van drie dakramen, drie lichttubes en een schoorsteen op een winkel/woning in Weesp. De appellant, wonend te Weesp, had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank vernietigde het besluit van het college, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. De appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 23 april 2014 werd de zaak behandeld. De appellant werd vertegenwoordigd door H.M. van Ravenswaaij, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. E. Falan. Ook de vergunninghouder was aanwezig. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat het bouwplan, dat voorziet in het plaatsen van drie dakramen, drie lichttubes en een schoorsteen, moet worden aangemerkt als bouwen van beperkte betekenis. Dit betekent dat voor het bouwplan een lichte bouwvergunning vereist is, zoals vastgelegd in de Woningwet en het Besluit bouwvergunningsvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken.

De Afdeling oordeelde dat het college het bouwplan slechts aan de voorschriften van het Bouwbesluit diende te toetsen voor zover deze betrekking hebben op constructieve veiligheid. Het betoog van de appellant dat de rechtbank heeft miskend dat er strijd is met de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit, werd verworpen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201306103/1/A1.
Datum uitspraak: 18 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Weesp,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 mei 2013 in zaak nr. 12/2575 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Weesp.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] een lichte bouwvergunning verleend voor het plaatsen van drie dakramen en drie lichttubes in en een schoorsteen op de winkel/woning op het perceel [locatie] te Weesp.
Bij besluit van 10 april 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 april 2012 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door H.M. van Ravenswaaij, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Falan, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [vergunninghouder].
Overwegingen
1. Bij besluit van 7 januari 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vernieuwen, veranderen en vergroten van de winkel/woning op het perceel. Dit bouwplan voorzag onder meer in vier dakramen en een schoorsteen van 200 cm. Het onderhavige bouwplan ziet op het plaatsen van drie dakramen, drie lichttubes en een schoorsteen van 90 cm. Bij besluit van 27 januari 2011 is ten behoeve van het bouwplan een monumentenvergunning verleend. Vast staat dat de besluiten van 7 januari 2008 en 27 januari 2011 onherroepelijk zijn.
2. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om een bouwvergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
3. Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften kunnen worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk of de standplaats.
Ingevolge het tweede lid is het eerste lid, onderdeel c, niet van toepassing op het bouwen:
a. in, op, aan of bij een monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988 of een monument als bedoeld in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening, of
b. in een beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1998.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien:
a. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120;
b. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gegeven bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120; (..)
e. voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend; (..).
Ingevolge het tweede lid wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald voor welke categorieën van gevallen geen reguliere bouwvergunning is vereist, doch kan worden volstaan met een lichte bouwvergunning. De voordracht voor een krachtens de eerste volzin vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is voorgelegd.
Ingevolge het derde lid is op de lichte bouwvergunning het eerste lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. onderdeel a van dat lid slechts van toepassing is voor zover de voorschriften die in dat onderdeel zijn bedoeld, betrekking hebben op constructieve veiligheid, en
b. onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de voorschriften die in dat onderdeel zijn bedoeld, van stedenbouwkundige aard zijn.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb) wordt, behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 5, als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de wet aangemerkt:
a. het bouwen van een dakraam in een bestaand gebouw, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
1°. onderzijde meer dan 0,5 m boven de dakvoet,
2°. bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok, en
3°. zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak; (..),
k. het aanbrengen van een verandering van niet-ingrijpende aard aan een bestaand bouwwerk, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
1°. de verandering geen betrekking heeft op de draagconstructie van dat bouwwerk,
2°. de bebouwde oppervlakte niet wordt uitgebreid, en
3°. het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, is een lichte bouwvergunning vereist voor het bouwen, bedoeld in artikel 3, indien dat plaatsvindt:
a. in, op, aan of bij een monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988 of een monument als bedoeld in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening, of
b. in een beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988.
4. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 7 januari 2008 in strijd met het Bouwbesluit is verleend, wordt overwogen dat dit besluit in rechte onaantastbaar is en de rechtmatigheid daarvan in onderhavige procedure niet meer aan de orde kan worden gesteld.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat ten onrechte een lichte bouwvergunning is verleend, nu in afwijking van de bouwvergunning van 7 januari 2008 is gebouwd en bovendien strijd bestaat met de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit.
5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het onderhavige bouwplan, dat voorziet in het plaatsen van drie dakramen, drie lichttubes en een schoorsteen, dient te worden aangemerkt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder en k, van het Bblb. Zij heeft voorts terecht overwogen dat uit artikel 5, eerste lid, van het Bblb volgt dat voor het bouwplan een lichte bouwvergunning is vereist. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat, zoals [appellant] betoogt, het college geen lichte bouwvergunning mag verlenen, indien de bouwaanvraag, wat daar verder van zij, ziet op hetgeen in afwijking van een eerder verleende bouwvergunning is gebouwd,
Uit artikel 44, derde lid, van de Woningwet volgt dat het college het bouwplan slechts aan de voorschriften van het Bouwbesluit diende te toetsen voor zover deze betrekking hebben op constructieve veiligheid, zodat de rechtbank terecht heeft overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat aan het gehele Bouwbesluit, inclusief de voorschriften met betrekking tot de brandveiligheid, diende te worden getoetst.
Het betoog faalt.
6. Voor zover [appellant] betoogt dat het college ten onrechte niet handhavend is opgetreden tegen het bouwen in afwijking van de bouwvergunning van 7 januari 2008 en ten onrechte niet handhavend optreedt tegen de strijd met het Bouwbesluit, wordt overwogen dat dit, wat daar verder van zij, een handhavingskwestie betreft die als zodanig buiten het toetsingskader van deze procedure valt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kos
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014
580.