201507736/1/A1.
Datum uitspraak: 14 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Idabo B.V., gevestigd te Naaldwijk, gemeente Westland,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 augustus 2015 in zaak nr. 15/1829 in het geding tussen:
[partij], wonend te Honselersdijk, gemeente Westland
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2010 heeft het college aan Idabo een bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een bankgebouw tot apotheekruimte annex dokterspraktijk aan de [locatie] te Honselersdijk.
Bij besluit van 30 januari 2015 heeft het college het door [partij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 8 maart 2010 herroepen en aan Idabo opnieuw de gevraagde bouwvergunning verleend.
Bij tussenuitspraak van 16 juli 2015 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak het door haar geconstateerde gebrek in het besluit van 30 januari 2015 te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 31 juli 2015 heeft het college de rechtbank meegedeeld dat het niet van die gelegenheid gebruik maakt.
Bij uitspraak van 28 augustus 2015 heeft de rechtbank het door [partij] tegen het besluit van 30 januari 2015 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak, of, indien hoger beroep wordt ingesteld, binnen acht weken nadat op het hoger beroep is beslist, een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Idabo hoger beroep ingesteld.
[partij] heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2016, waar Idabo, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door [persoon], en [partij], vertegenwoordigd door mr F.I. van Dorsser, advocaat te Rijswijk, zijn verschenen. Voorts is het college, vertegenwoordigd door H. Kartal, werkzaam bij de gemeente, ter zitting verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De verleende bouwvergunning ziet op de realisering van een opbouw aan de achterzijde van het gebouw aan [locatie], achter een reeds bestaande opbouw met een plat dak. Het bouwplan is in 2011 gerealiseerd. [partij] woont naast het gebouw en stelt van de nieuwe dakopbouw schaduwhinder te ondervinden.
2. Bij besluiten van 8 juli 2010 en 11 december 2012 is reeds eerder op het bezwaar van [partij] tegen het besluit van 8 maart 2010 tot verlening van de bouwvergunning beslist. Beide besluiten strekken tot ongegrondverklaring van het bezwaar. Het besluit van 8 juli 2010 is vernietigd bij uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ5937. Het besluit van 11 december 2012 is vernietigd bij uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 juni 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:10072. Die uitspraak is bevestigd bij uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:995. Het bij de rechtbank bestreden besluit van 30 januari 2015, waarbij opnieuw bouwvergunning is verleend, is genomen naar aanleiding van laatstgenoemde uitspraak. Het college heeft de vergunning verleend omdat naar zijn mening geen strijd bestaat met het bestemmingsplan "Kern Honselersdijk". De rechtbank heeft dit besluit vernietigd en daarbij overwogen dat in de uitspraak van 12 juni 2013 is geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Kern Honselersdijk", dat het college dit oordeel miskent en dat er voor het college geen ruimte is om hierover nog anders te oordelen.
Goede procesorde
3. Idabo heeft ter zitting betoogd dat het verweerschrift van [partij] dermate kort voor de zitting is ingediend, dat het wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moet worden gelaten.
3.1. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde in geding is, is in het algemeen bepalend een afweging van proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende stukken pas in een laat stadium zijn overgelegd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die stukken te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer.
3.2. Het verweerschrift van [partij] is op 11 juli 2016 bij de Afdeling ingekomen, derhalve ruim voor het verstrijken van de tien dagentermijn als bedoeld in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. In het verweerschrift voert [partij] twee argumenten aan waarom het hoger beroep volgens haar niet kan slagen. Gezien de omvang en aard van het verweerschrift, acht de Afdeling niet aannemelijk dat Idabo niet adequaat daarop heeft kunnen reageren. De goede procesorde verzet zich er niet tegen dat het verweerschrift bij de beoordeling van het hoger beroep wordt betrokken.
Het hoger beroep
4. Idabo betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan "Kern Honselersdijk". Zowel de bouwhoogte als de goothoogte voldoen aan de daarvoor in de planregels gestelde maximale hoogten, aldus Idabo.
4.1. [partij] stelt dat dit aspect in hoger beroep niet meer aan de orde kan komen, nu de rechtbank in haar uitspraak van 12 juni 2013 al heeft geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Kern Honselersdijk" en dat oordeel destijds niet in hoger beroep is aangevochten.
4.2. De rechtbank heeft in de uitspraak van 12 juni 2013 overwogen dat het bestemmingsplan "Kern Honselersdijk" aan de verlening van de bouwvergunning in de weg staat en dat het college daarom de vergunningaanvraag tevens had moeten opvatten als een aanvraag om een ontheffing dan wel een projectbesluit als bedoeld in artikel 46, derde lid, (oud) van de Woningwet. De rechtbank heeft het college vervolgens opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen waarbij ervan moet worden uitgegaan dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Kern Honselersdijk". Het college dient de vraag of een ontheffing kan worden verleend uitsluitend te toetsen aan het bestemmingsplan "Kern Honselersdijk", aldus de rechtbank in die uitspraak. In het dictum van de uitspraak is het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Idabo en het college hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld maar hebben daarbij dit onderdeel van de uitspraak niet bestreden. De hoger beroepen beperkten zich tot het oordeel van de rechtbank dat het bouwplan in strijd is met het voorheen geldende bestemmingsplan "Honselersdijk 1970, 3e herziening". De Afdeling heeft bij uitspraak van 19 maart 2014, de hoger beroepen ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank van 12 juni 2013 bevestigd. Dit betekent dat het oordeel van de rechtbank over het bestemmingsplan "Kern Honselersdijk" en de door hem gegeven opdracht om een nieuw besluit te nemen, waarbij uitsluitend aan dit bestemmingsplan moet worden getoetst, kracht van gewijsde heeft gekregen. Gelet hierop is de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht uitgegaan van de juistheid van het in de uitspraak van 12 juni 2013 gegeven oordeel dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Kern Honselersdijk", en dat er voor het college geen ruimte is om daarover nog anders te oordelen.
Het betoog van Idabo dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan "Kern Honselersdijk", faalt.
5. Voor zover Idabo betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan "Honselersdijk 1970, 3e herziening", kan dit betoog niet slagen, nu de Afdeling in de uitspraak van 19 maart 2014 heeft geoordeeld dat die strijdigheid bestaat.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dit betekent dat het college binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak van de Afdeling een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, waarbij de aanvraag om een bouwvergunning moet worden opgevat als een aanvraag om een ontheffing van het bestemmingsplan "Kern Honselersdijk", dan wel tot het nemen van een projectbesluit als bedoeld in artikel 46, derde lid, (oud) van de Woningwet, ten behoeve van afwijking van dit bestemmingsplan. Daarbij moet het college ervan uitgaan dat het bouwplan in strijd is met artikel 5.2.1, onder c en d, gelezen in verbinding met artikel 1.52 van de planregels.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2016
190.