ECLI:NL:RVS:2014:995

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
201306571/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor apotheekruimte en dokterspraktijk in Honselersdijk

Op 19 maart 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de hoger beroepen van Idabo B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Westland tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een bouwvergunning die op 8 maart 2010 door het college is verleend aan Idabo B.V. voor het veranderen en vergroten van een bankgebouw tot een apotheekruimte annex dokterspraktijk op het perceel Dijkstraat 92-94 te Honselersdijk. De rechtbank had op 12 juni 2013 het beroep van de wederpartij gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, wat leidde tot het hoger beroep van Idabo B.V. en het college.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 14 februari 2014, waarbij de vertegenwoordigers van Idabo B.V., het college en de wederpartij aanwezig waren. De Afdeling oordeelde dat de wijziging van het bouwplan, waarbij de hellingshoek van de dakvlakken is aangepast van 75˚ naar 70˚, niet substantieel genoeg was om af te wijken van eerdere uitspraken over hellende dakvlakken. De rechtbank had terecht overwogen dat de wijziging gering was en dat er geen aanleiding was om terug te komen op het eerdere oordeel van de Afdeling.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de hoger beroepen ongegrond waren. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van consistente jurisprudentie en de noodzaak voor een gedegen beoordeling van bouwplannen in het licht van bestemmingsplannen.

Uitspraak

201306571/1/A1.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. Idabo B.V., gevestigd te Naaldwijk, gemeente Westland,
2. het college van burgemeester en wethouders van Westland,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 juni 2013 in zaak nr. 13/524 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2010 heeft het college aan Idabo B.V. bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een bankgebouw tot een apotheekruimte annex dokterspraktijk (hierna: het gebouw) op het perceel Dijkstraat 92-94 te Honselersdijk.
Bij besluit van 11 december 2012 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en de bouwvergunning gehandhaafd overeenkomstig de op 4 juni 2012 aangepaste tekeningen en onder intrekking van de oude tekeningen.
Bij uitspraak van 12 juni 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 december 2012 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben Idabo B.V. en het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2014, waar Idabo B.V., vertegenwoordigd door drs. A.J.H.A. van Tuijl, bijgestaan door J.L.C. van Beetem, het college, vertegenwoordigd door H. Kartal en F.M. de Schipper, beiden werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. E.D. Drok, advocaat te Rijswijk Zh, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een opbouw aan de achterzijde van het gebouw, achter een reeds bestaande opbouw met een plat dak. De gevraagde opbouw heeft een platte afdekking met aan weerszijden schuin aflopende vlakken. De totale hoogte van het bestaande bouwwerk met de te realiseren opbouw bedraagt 6,45 m. De op 4 juni 2012 ingediende gewijzigde tekeningen hebben uitsluitend betrekking op de hellingshoek van deze schuin aflopende vlakken, die thans 70˚ bedraagt.
2. Ingevolge het bestemmingsplan "Honselersdijk 1970, 3e herziening", zoals dat luidde ten tijde van belang, rust op het voorste deel van het perceel waarop de bestaande opbouw is gesitueerd, de bestemming "Woondoeleinden, detailhandel, bedrijven en kantoren (WBDK)", en op het achterste deel van het perceel, waarop het bouwplan is gesitueerd, de bestemming "Erf". Op de plankaart is het deel van het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft voorzien van de aanduiding "E4".
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, van de planvoorschriften geeft het op de kaart achter een letter of combinatie van letters ingeschreven cijfer de toegelaten hoogte in meters aan. Deze mag slechts worden overschreden door hellende dakvlakken, topgevels, dakkapellen en schoorstenen.
De maximaal toelaatbare hoogte voor het deel van het perceel waarop het bouwplan is gesitueerd is 4 m.
3. De Afdeling heeft eerder bij uitspraak van 25 mei 2011 in zaak nr. 201010204/1/H1 geoordeeld dat het aanvankelijke bouwplan waarbij was voorzien in een platte afdekking met schuine vlakken van 75˚ in strijd was met artikel 5, aanhef en onder a, van de planvoorschriften. Na deze uitspraak is het bouwplan in die zin gewijzigd dat de hellingshoek van de schuin aflopende vlakken 70˚ bedraagt. Ter beoordeling staat slechts of deze gewijzigde omstandigheid tot een ander oordeel zou moeten leiden.
4. Idabo B.V. en het college betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het gewijzigde bouwplan met een hellend dakvlak van 70˚ past binnen het bestemmingsplan. Daartoe verwijzen zij naar uitspraken van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State van 24 juni 1991 in zaak nr. R03.88.5680 (Gemeentestem 1992-6951,11) en van de Afdeling van 19 juni 2002 in zaak nr. 200103599/1, van 4 april 2007 in zaak nr. 200605622/1 en van 9 september 2009 in zaak nr. 200901622/1/H1. Door niet aan te sluiten bij deze uitspraken heeft de rechtbank de jurisprudentie van de Afdeling inzake hellende dakvlakken miskend, aldus Idabo B.V. en het college. Volgens hen is niet van belang dat er anders dan in die uitspraken in het onderhavige geval op een gedeelte van het gebouw al een opbouw aanwezig is. Dat is volgens het college niet relevant omdat het reeds aanwezige gedeelte van de opbouw niet tot de aanvraag behoort. Voorts heeft de rechtbank nagelaten gedegen onderzoek te verrichten naar de situatie en heeft zij niet bepaald wat de oppervlakte van de platte afdekking daadwerkelijk is, aldus het college. Volgens het college blijkt uit de bij het besluit van 11 december 2012 behorende bouwtekening onomstotelijk dat de oppervlakte van de platte afdekking niet nagenoeg gelijk is aan de oppervlakte van de tweede bouwlaag. Gezien de constructie, het materiaalgebruik en de hellingshoek van 70˚ moeten de dakvlakken als hellende dakvlakken worden aangemerkt, aldus het college.
4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de wijziging van het bouwplan ten opzichte van het aanvankelijke bouwplan dusdanig gering is dat er geen aanleiding bestaat terug te komen op het oordeel van de Afdeling in de uitspraak van 25 mei 2011. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de indeling van de ruimte op de bovenverdieping niet wijzigt, dat het bouwplan ook nu voorziet in een tweede bouwlaag die aan de voor- en achterzijde is voorzien van een platte afdekking, alsmede dat aan de hand van de bouwtekening behorende bij de gewijzigde aanvraag van 4 juni 2012 en de daarop vermelde schaal kan worden vastgesteld dat de oppervlakte van de platte afdekking ten aanzien van het bouwplan met een hellingshoek van 75˚ niet wezenlijk is verkleind.
De overige argumenten van Idabo B.V. en het college, die zien op de reeds aanwezige opbouw op het gebouw en de door hen genoemde uitspraken, heeft de Afdeling bij haar oordeel in haar uitspraak van 25 mei 2011 betrokken. De Afdeling heeft de door hen genoemde uitspraken weliswaar niet in de uitspraak genoemd, maar dat betekent niet dat de Afdeling zich niet van de op dat moment geldende jurisprudentie heeft vergewist. De Afdeling ziet met de rechtbank ten aanzien van deze argumenten thans ook geen aanleiding voor een ander oordeel.
Het betoog faalt.
5. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
414-776.