ECLI:NL:RVS:2016:3182

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
201600352/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de nihilstelling van kinderopvangtoeslag en herziening van besluiten door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 4 december 2015. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluiten van 20 februari 2015 een verzoek van [appellante] om herziening van de nihilstelling van haar kinderopvangtoeslag over 2009 gedeeltelijk toegewezen, maar haar verzoeken voor de jaren 2010 en 2011 afgewezen. De rechtbank verklaarde de beroepen van [appellante] ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 10 oktober 2016. [appellante] voerde aan dat zij door haar PDD-NOS stoornis niet in staat was om de gevraagde informatie te verstrekken en dat er bewijs was van gemaakte kosten voor kinderopvang. De Belastingdienst/Toeslagen had echter de herziening van de voorschotten niet in strijd met de redelijke termijn uitgevoerd en had geen aanleiding gezien om terug te komen op de besluiten. De rechtbank had de argumenten van [appellante] niet gevolgd en de Afdeling oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had gehandeld.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor vernietiging van de besluiten op bezwaar. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 november 2016.

Uitspraak

201600352/1/A2.
Datum uitspraak: 30 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 4 december 2015 in zaken nrs. 15/2594, 15/2595 en 15/2596 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 20 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellante] om herziening van de nihilstelling van haar kinderopvangtoeslag over 2009 gedeeltelijk toegewezen en haar verzoeken om herziening die zien op de nihilstelling van haar kinderopvangtoeslag over de jaren 2010 en 2011 afgewezen.
Bij besluiten van 24 april 2015 en 26 mei 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 december 2015 heeft de rechtbank de door [appellante] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. E. Jense, advocaat te Zaandam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Aanleiding
1.1. Bij besluiten van 21 april 2011, 16 februari 2012 en 16 mei 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] over 2009, 2010 en 2011 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien naar nihil en de uitgekeerde voorschotten van haar teruggevorderd. De dienst heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft gereageerd op verzoeken om informatie te verstrekken over de in die jaren genoten kinderopvang, waardoor niet kan worden vastgesteld of zij wel recht op kinderopvangtoeslag had.
1.2. [appellante] heeft verzocht om herziening van deze besluiten, omdat zij door haar stoornis PDD-NOS, die eerst in 2014 is gediagnosticeerd, niet in staat was te voldoen aan de informatieverzoeken van de Belastingdienst/Toeslagen. Verder voert [appellante] aan dat de kopers van haar voormalige woning op de vliering een doos met stukken hebben gevonden, waaronder stukken over de door haar afgenomen kinderopvang. Hieruit blijkt volgens haar dat zij in 2010 € 9.952,21 en in 2011 € 14.063,40 aan kosten voor kinderopvang heeft betaald. Zij heeft de Belastingdienst/Toeslagen verzocht de nihilstelling van de over 2009, 2010 en 2011 toegekende voorschotten met inachtneming van deze informatie te herzien, waarbij er voor het jaar 2009 van kan worden uitgegaan dat zij gemiddeld genomen hetzelfde aan kinderopvang heeft betaald als in 2010 en 2011.
1.3. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het verzoek dat ziet op het jaar 2009 gedeeltelijk toegewezen, omdat [appellante] met de door haar overgelegde jaaropgave en bankafschriften heeft aangetoond dat de kosten van kinderopvang bij [kindercentrum] in januari en februari van dat jaar € 1.008,30 bedroegen en dat deze kosten zijn voldaan.
Voor zover het verzoek van [appellante] ziet op de resterende maanden van 2009 en de jaren 2010 en 2011, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek afgewezen, omdat uit de door haar overgelegde stukken niet blijkt wat in die perioden de kosten voor kinderopvang waren en daarom niet kan worden vastgesteld dat deze volledig zijn betaald.
1.4. De rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen daarin gevolgd. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de diagnose PDD-NOS niet met zich brengt dat [appellante] door overmacht niet in staat was een deugdelijke administratie bij te houden en daarom niet kon voldoen aan het verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen om informatie over de genoten kinderopvang te verstrekken. [appellante] had zich tot familie, kennissen of een deskundige kunnen wenden teneinde aan haar plicht tot het voeren van een deugdelijke administratie te voldoen, aldus de rechtbank.
2. Hoger beroep en beoordeling
2.1. Volgens [appellante] heeft de rechtbank de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte gevolgd in het standpunt dat zij niet heeft aangetoond wat in maart tot en met december 2009 en in 2010 en 2011 de kosten van kinderopvang waren en daarom niet kan worden vastgesteld of zij deze kosten volledig heeft voldaan. Zij stelt dat zij de hoogte van de kosten en de betaling ervan door middel van bonnen, betalingsoverzichten en bankafschriften heeft aangetoond.
Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank haar beroep op overmacht ten onrechte heeft verworpen en dat zij heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten niet binnen een redelijke termijn heeft herzien en bovendien zeer laat om informatie over de genoten kinderopvang heeft verzocht, zodat van haar niet kon worden verwacht die informatie aan te leveren en de bewijslast bij de Belastingdienst/Toeslagen komt te liggen.
2.2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd terecht geen aanleiding gezien terug te komen van zijn besluiten om de voorschotten kinderopvangtoeslag over de maanden maart tot en met december 2009 en de jaren 2010 en 2011 te herzien naar nihil. Anders dan [appellante] stelt, heeft de herziening van de voorschotten niet in strijd met de redelijke termijn plaatsgehad, nu de Belastingdienst/Toeslagen - in overeenstemming met de rechtspraak van de Afdeling (uitspraken van 1 juni 2016 in zaken nrs. ECLI:NL:RVS:2016:1501, ECLI:NL:RVS:2016:1484, ECLI:NL:RVS:2016:1485, ECLI:NL:RVS:2016:1486 en ECLI:NL:RVS:2016:1493) - steeds binnen vijf jaar na het desbetreffende berekeningsjaar daartoe is overgegaan. Verder heeft zij met de door haar overgelegde stukken niet aangetoond dat zij over de maanden maart tot en met december 2009 en de jaren 2010 en 2011 recht op kinderopvangtoeslag had. Op grond van de door haarzelf opgestelde overzichten kan niet objectief worden vastgesteld wat in die perioden de kosten van kinderopvang waren en uit de overgelegde bankafschriften blijkt niet dat alle op die overzichten vermelde betalingen daadwerkelijk hebben plaatsgehad. Ten slotte wordt [appellante] niet gevolgd in haar standpunt dat de Belastingdienst/Toeslagen zodanig lang met het opvragen van informatie over de door haar genoten kinderopvang heeft gewacht, dat van haar niet meer kon worden verlangd de hoogte en de betaling van de kosten van kinderopvang aan te tonen. De dienst heeft steeds in het jaar volgend op het desbetreffende berekeningsjaar verzocht om informatie over de genoten kinderopvang.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling, evenals de rechtbank, geen grond voor vernietiging van besluiten op bezwaar van 24 april 2015 en 26 mei 2015.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Krokké
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016
686.