ECLI:NL:RVS:2016:3163

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
201600048/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • G.M.H. Hoogvliet
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand en hoger beroep tegen deze afwijzing

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvragen voor toevoegingen voor rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand. De aanvragen werden op 1, 2 en 3 juli 2014 ingediend, maar zijn door de raad afgewezen omdat de verzoeken volgens hen geen of volstrekt ontoereikende gronden bevatten. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde.

De Afdeling heeft de zaak op 25 oktober 2016 behandeld. [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.G.J. Smit, terwijl de raad werd vertegenwoordigd door mr. E.J.W. Reijnders en mr. M. Doets. De Afdeling overwoog dat de aanvragen om toevoegingen niet bij de juiste vestiging van de raad waren ingediend, wat leidde tot de conclusie dat de rechtbank Den Haag bevoegd was. De rechtbank had geoordeeld dat de raad de aanvragen in redelijkheid had kunnen afwijzen, omdat deze aanvragen van elke grond ontbloot waren.

In hoger beroep voerde [appellant] aan dat de raad vooringenomen had gehandeld en dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd dat de aanvragen volstrekt ontoereikend waren. De Afdeling oordeelde echter dat de raad de aanvragen op basis van de ingediende gegevens had kunnen afwijzen en dat er geen strijd was met het recht op een eerlijk proces. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201600048/1/A2.
Datum uitspraak: 30 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 25 november 2015 in de zaken nrs. 15/22, 15/45, 15/47, 15/48, 15/50 en 15/52 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 1, 2 en 3 juli 2014 heeft de raad zes aanvragen van [appellant] om toevoegingen voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 23 oktober 2014 heeft de raad de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellant]
daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.G.J. Smit, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.J.W. Reijnders en mr. M. Doets, zijn verschenen.
Overwegingen
Bevoegdheid
1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:547) dient ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) de aanvraag om een toevoeging te worden ingediend bij de vestiging van de raad in het ressort waar de rechtsbijstandverlener kantoor houdt. Uit deze bepaling, gelezen in samenhang met artikel 8:7, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 8, derde lid, van bijlage 2 bij de Awb, alsmede artikel 2, tweede lid, van de Wrb en het Besluit vestigingsplaatsen, vloeit voort welke rechtbank bevoegd is kennis te nemen van besluiten op bezwaar in verband met die aanvraag.
De aanvragen om een toevoeging zijn ingediend door mr. M.G.J. Smit, advocaat te Rotterdam. Rotterdam is gelegen in het ressort Den Haag. De aanvraag moet aldus geacht te zijn ingediend bij de vestiging van de raad te Den Haag. Dit brengt mee dat niet de rechtbank Midden-Nederland maar de rechtbank Den Haag bevoegd was kennis te nemen van het beroep tegen de besluiten van 23 oktober 2014.
Met het oog op een effectieve geschilbeslechting ziet de Afdeling aanleiding de aangevallen uitspraak krachtens artikel 8:117 van de Awb als bevoegdelijk gedaan aan te merken.
Aanleiding
2. [appellant] heeft zes toevoegingen aangevraagd voor rechtsbijstand door een advocaat voor het voeren van verschillende beroeps- en voorlopige voorzieningenprocedures bij de rechtbank. De procedures hebben betrekking op besluiten die zijn genomen door de Justitiële Informatiedienst namens de minister van Veiligheid en Justitie en de politie Noord-Holland namens de korpschef van de politie en zien op het verzoek van [appellant] om afschriften te verkrijgen van zijn justitiële documentatie en politiemutaties. De aanvragen om toevoegingen zijn afgewezen omdat de verzoeken volgens de raad geen of volstrekt ontoereikende gronden bevatten. Daarmee is volgens de raad niet gebleken dat er voldoende reden is om toevoegingen te verlenen voor rechtsbijstand.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad de aanvragen om een toevoeging in redelijkheid heeft kunnen afwijzen omdat deze aanvragen van elke grond ontbloot zijn als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder a, van de Wrb. Uit de aanvragen blijkt niet dat een juridisch verweer wordt gevoerd tegen de besluiten van de Justitiële Informatiedienst en de politie
Noord-Holland, aldus de rechtbank. Daarbij wijst de rechtbank erop dat het aan de aanvrager is om gegevens en bescheiden over te leggen die voor de beslissing op de aanvraag om een toevoeging noodzakelijk zijn. De enkele omschrijving bij de aanvragen dat [appellant] ter onderbouwing van diverse (bestuursrechtelijke en civiele) procedures een afschrift wenst te ontvangen van zijn justitiële documenten en politiemutaties, terwijl er in de door [appellant] overgelegde beslissingen op bezwaar van zowel de Justitiële Informatiedienst als de politie Noord-Holland wordt aangegeven dat hij recht heeft op inzage in zijn gegevens is onvoldoende, aldus de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard.
Hoger beroep van [appellant]
4. De wettelijke bepalingen die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
- Vooringenomenheid
5. [appellant] voert aan dat de raad in strijd met het verbod van détournement de pouvoir heeft gehandeld, vooringenomen was en geen deugdelijke belangenafweging heeft verricht bij het beoordelen van zijn aanvragen. In dit verband wijst [appellant] erop dat door een medewerker van de raad is gezegd dat alle aanvragen om een toevoeging zullen worden afgewezen en een klacht wordt ingediend bij de Deken indien hiertegen bezwaar wordt gemaakt en beroep wordt ingesteld. Uit de motivering van de besluiten blijkt ook dat de raad alle aanvragen met een gelijkluidende motivering heeft afgewezen. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat de raad alle zaken afzonderlijk op zijn merites heeft beoordeeld en dat hieraan een deugdelijke belangenafweging ten grondslag ligt, aldus [appellant].
5.1. De Afdeling overweegt dat [appellant] tegen de afwijzingen van de aanvragen om een toevoeging bezwaar heeft gemaakt. Alvorens op deze bezwaren is beslist, zijn door de Commissie voor Bezwaar, die bestaat uit commissieleden die niet in dienst zijn van de raad, afzonderlijke adviezen uitgebracht, waarin de bezwaargronden van [appellant] inhoudelijk zijn beoordeeld. De raad heeft deze adviezen ten grondslag gelegd aan de besluiten op bezwaar. Daarmee is de inhoud van deze adviezen onderdeel gaan uitmaken van de motivering van de besluiten op bezwaar. Nu aan de besluiten op bezwaar een inhoudelijke motivering ten grondslag ligt die is toegespitst op de specifieke omstandigheden van het geval, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in strijd met het verbod van détournement de pouvoir heeft gehandeld, vooringenomen was en geen deugdelijke belangenafweging heeft verricht. Voor zover [appellant] er met zijn betoog op doelt dat de raad bij het nemen van de primaire besluiten vooringenomen heeft gehandeld, overweegt de Afdeling het volgende. Op grond van artikel 7:11 van de Awb vindt op grondslag van het bezwaar een heroverweging plaats van het primaire besluit. Eventuele gebreken die kleven aan het primaire besluit kunnen in het besluit op bezwaar worden hersteld. De rechtbank oordeelt vervolgens over de besluiten op bezwaar.
Het betoog faalt.
- Kennelijk van elke grond ontbloot
6. [appellant] voert onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3863) voorts aan dat de rechtbank heeft miskend dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over bestaat dat de aangevoerde gronden volstrekt ontoereikend zijn en de aanvragen daarom konden worden afgewezen.
Voorts voert [appellant] aan dat de rechtbank bij haar oordeel ten onrechte heeft betrokken dat in de besluiten van de Justitiële Informatiedienst en de politie Noord-Holland is vermeld dat hij aantekeningen mag maken van zijn justitiële documenten en politiemutaties. Daarmee heeft de rechtbank volgens hem miskend dat hij juist afschriften nodig heeft om zichzelf in een aantal lopende procedures adequaat te kunnen verdedigen. Nu geen afschriften worden verstrekt, komt dit volgens hem in strijd met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
6.1. In artikel 12 van de Wrb is bepaald dat rechtsbijstand niet wordt verleend indien de daartoe strekkende aanvraag van elke grond is ontbloot. Uit artikel 3, aanhef en onder b, van het Besluit rechtsbijstand (hierna: Brb) volgt dat rechtsbijstand als zijnde van elke grond ontbloot niet wordt verleend, indien de aanvraag betrekking heeft op een vordering of verweer waarvoor de rechtzoekende geen of een volstrekt ontoereikende grond verschaft. In de uitspraak van de Afdeling van 29 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3863), waar [appellant] op wijst, is overwogen dat gelet op het gebruik van het woord ‘kennelijk’ in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wrb, hierover op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk mag zijn. Voorts is in deze uitspraak overwogen dat uit de Nota van Toelichting (Stb.1994, 32) bij artikel 3, aanhef en onder b, van het Brb naar voren komt dat een rechtsbijstandverzoek enige kans van slagen dient te hebben. Een verzoek dat kennelijk van elke grond is ontbloot moet worden afgewezen. Ook indien ter onderbouwing van het verzoek geen of een volstrekt ontoereikende grond wordt aangevoerd, is het verlenen van rechtsbijstand niet zinvol. Verzoeker of zijn rechtsbijstandverlener dient ten minste te kunnen aangeven wat hij in een geding naar voren wil brengen. Ook dient er enige betekenisvolle relatie te zijn tussen de aan te voeren gronden en het beoogde resultaat, zo staat in de Nota van Toelichting.
6.2. Als omschrijving van het rechtsprobleem staat in de zes aanvragen om een toevoeging vermeld dat [appellant] ter onderbouwing van diverse bestuursrechtelijke en civiele procedures een afschrift wenst te ontvangen van zijn justitiële documentatie onderscheidenlijk zijn politiemutaties. Op grond van deze omschrijving heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat dit een ontoereikende grond is. Aan de hand van deze omschrijving kan niet worden vastgesteld dat er enige betekenisvolle relatie is tussen de aan te voeren gronden en het beoogde resultaat, nu hieruit niet valt af leiden welke inhoudelijke bezwaren [appellant] heeft tegen de besluiten van de Justitiële Informatiedienst en de politie Noord-Holland. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat tijdens de procedure wel gronden zijn aangevoerd, overweegt de Afdeling dat de raad de aanvragen beoordeelt op grond van hetgeen in de aanvraag is vermeld en op grond van hetgeen in de bezwaarfase naar voren wordt gebracht. [appellant] heeft deze gronden niet ingebracht in een van deze fasen. Voorts is van belang dat, anders dan [appellant] meent, het op grond van artikel 4:2 van de Awb aan de aanvrager is om alle gegevens en bescheiden te verschaffen die noodzakelijk zijn voor het beslissen op de aanvragen. De door [appellant] vermelde gegevens bij de aanvraag waren op zichzelf voldoende om een beslissing op de aanvraag te nemen. De raad was derhalve niet gehouden [appellant] in de gelegenheid te stellen een nadere onderbouwing van zijn aanvragen te geven.
De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad door het afwijzen van de aanvragen heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van het EVRM.
7. Voor zover [appellant] ter zitting heeft aangevoerd dat andere aanvragen met een vergelijkbare omschrijving van het rechtsprobleem door de raad wel zijn toegewezen, heeft de raad toegelicht dat gelet op de hoeveelheid aanvragen van [appellant] kritischer is gekeken naar de onderbouwing van de haalbaarheid en de noodzakelijkheid van de procedure waarvoor een toevoeging wordt aangevraagd. De Afdeling acht dit gelet op het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, waarbij het door het Rijk beschikbaar gestelde budget zo adequaat mogelijk dient te worden verdeeld en besteed, niet onredelijk.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, griffier.
w.g. Verheij w.g. Fenwick
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016
608.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 7:11
1. Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
(...)
Wet op de rechtsbijstand (Wrb)
Artikel 12
(...)
2. Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:
a. de daartoe strekkende aanvraag kennelijk van elke grond is ontbloot;
(...)
Besluit rechtsbijstand (Brb)
Artikel 3
Rechtsbijstand wordt als zijnde van elke grond ontbloot niet verleend indien de aanvraag betrekking heeft op een vordering of verweer:
(...)
b. waarvoor de rechtzoekende geen of een volstrekt ontoereikende grond verschaft;
(...)