ECLI:NL:RVS:2016:3162

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
201600669/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • G.M.H. Hoogvliet
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om verlaging eigen bijdrage rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 december 2015. De rechtbank had eerder de door [appellant] ingestelde beroepen ongegrond verklaard, waarbij het ging om de afwijzing van zijn verzoeken om herziening van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand. De Raad voor Rechtsbijstand had aan [appellant] zes toevoegingen verstrekt, maar de eigen bijdrage per toevoeging vastgesteld op € 196,00. [Appellant] betoogt dat deze eigen bijdrage ten onrechte niet verlaagd is met € 53,00 per toevoeging, omdat hij geen diagnosedocumenten van het Juridisch Loket kon verkrijgen. De Raad voor Rechtsbijstand had zijn verzoeken om herziening afgewezen, omdat de vereiste documenten ontbraken.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 25 oktober 2016 behandeld. [Appellant] was bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.G.J. Smit, terwijl de Raad werd vertegenwoordigd door mr. E.J.W. Reijnders en mr. M. Doets. De Afdeling overweegt dat de aanvraag om een toevoeging correct is ingediend, maar dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen toegang had tot het Juridisch Loket. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die het van [appellant] onredelijk maken om de vereiste diagnosedocumenten te verkrijgen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201600669/1/A2.
Datum uitspraak: 30 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 december 2015 in de zaken nrs. 15/6, 15/32, 15/60, 15/64, 15/66 en 15/67 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluiten van 2 april 2014, 26, 28, 29, 30 mei 2014 en 4 juni 2014 heeft de raad zes aanvragen van [appellant] om toevoegingen voor rechtsbijstand toegewezen en de eigen bijdrage per toevoeging vastgesteld op € 196,00.
Bij afzonderlijke besluiten van 2 juli 2014 heeft de raad de verzoeken van [appellant] om herziening van de eigen bijdrage afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 14 en 23 oktober 2014 heeft de raad de door [appellant] gemaakte bezwaren tegen de hoogte van de in deze besluiten bepaalde eigen bijdrage van € 196,00 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 december 2015 heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.G.J. Smit, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.J.W. Reijnders en mr. M. Doets, zijn verschenen.
Overwegingen
Bevoegdheid
1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:547) dient ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) de aanvraag om een toevoeging te worden ingediend bij de vestiging van de raad in het ressort waar de rechtsbijstandverlener kantoor houdt. Uit deze bepaling, gelezen in samenhang met artikel 8:7, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 8, derde lid, van bijlage 2 bij de Awb, alsmede artikel 2, tweede lid, van de Wrb en het Besluit vestigingsplaatsen, vloeit voort welke rechtbank bevoegd is kennis te nemen van besluiten op bezwaar in verband met die aanvraag.
De aanvraag om een toevoeging is ingediend door mr. M.G.J. Smit, advocaat te Rotterdam. Rotterdam is gelegen in het ressort Den Haag. De aanvraag moet aldus geacht te zijn ingediend bij de vestiging van de raad te Den Haag. Dit brengt mee dat niet de rechtbank Midden-Nederland maar de rechtbank Den Haag bevoegd was kennis te nemen van het beroep tegen de besluiten van 2 juli 2014.
Met het oog op een effectieve geschilbeslechting ziet de Afdeling aanleiding de aangevallen uitspraak krachtens artikel 8:117 van de Awb als bevoegdelijk gedaan aan te merken.
Aanleiding
2. De raad heeft aan [appellant] zes toevoegingen verstrekt ten behoeve van de verlening van rechtsbijstand. Daarbij is aan [appellant] per toevoeging een eigen bijdrage opgelegd van € 196,00. Volgens [appellant] is de eigen bijdrage ten onrechte niet verlaagd met € 53,00 voor elk van deze toevoegingen. Daartoe stelt [appellant] dat hij voor zijn zaken bij het Juridisch Loket is geweest, maar dat het Juridisch Loket wegens de complexiteit geen inschatting kon maken van de zaken en daarom geen diagnosedocumenten heeft opgesteld. Het ontbreken van de vereiste diagnosedocumenten van het Juridisch Loket om in aanmerking te komen voor een verlaging van de eigen bijdrage kan hem aldus niet worden tegengeworpen.
De raad heeft de verzoeken van [appellant] om herziening van de eigen bijdrage afgewezen en de bezwaarschriften van [appellant] hiertegen ongegrond verklaard. Aan deze besluiten heeft de raad ten grondslag gelegd dat de vereiste diagnosedocumenten ontbreken en daarnaast geen sprake is van andere omstandigheden die ertoe kunnen leiden dat de verlaging van de eigen bijdrage alsnog wordt toegepast.
De uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat uit de door [appellant] overgelegde stukken niet is gebleken dat hij geen toegang had tot het Juridisch Loket, zodat het voor hem niet onmogelijk was diagnosedocumenten te verkrijgen. Voorts heeft de rechtbank onder verwijzing naar het beleid van de raad omtrent toepassing van de hardheidsclausule in artikel 2, achtste lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand (hierna: Bebr) overwogen dat zich geen situatie voordoet op grond waarvan de hardheidsclausule had moeten worden toegepast.
De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard.
Hoger beroep van [appellant]
4. De wettelijke bepalingen die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor het toepassen van de hardheidsclausule en dat de raad het verzoek om verlaging van de eigen bijdrage in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Volgens [appellant] heeft de rechtbank miskend dat hem beperkingen zijn opgelegd wat betreft de toegang tot het Juridisch Loket en dat het Juridisch Loket heeft geweigerd zijn zaken in behandeling te nemen wegens de complexiteit ervan. Deze gang van zaken heeft ertoe geleid dat hij feitelijk niet in staat was om de vereiste diagnosedocumenten te verkrijgen. Op grond van het beleid van de raad bestaat volgens [appellant] in die situatie aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen.
5.1. Om voor een verlaging van de eigen bijdrage met € 53,00 als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van het Bebr in aanmerking te komen dient, alvorens een toevoeging voor rechtsbijstand wordt aangevraagd, aan de rechtzoekende rechtshulp te zijn verleend door het Juridisch Loket, in het kader waarvan een diagnosedocument is opgesteld en aan de rechtszoekende ter beschikking is gesteld. Indien van de rechtzoekende redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij, alvorens een toevoeging aan te vragen, rechtshulp krijgt van het Juridisch Loket en beschikt over een diagnosedocument, kan het bestuur beslissen de verschuldigde eigen bijdrage alsnog met € 53,00 te verlagen. Deze in artikel 2, achtste lid, van de Bebr opgenomen bevoegdheid van de raad wordt aangeduid als de hardheidsclausule. Toepassing van de hardheidsclausule kan derhalve pas aan de orde zijn als van de rechtzoekende niet kan worden verlangd dat hij beschikt over een diagnosedocument.
5.2. Ter onderbouwing van de stelling van [appellant] dat van hem redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij beschikt over de vereiste diagnosedocumenten, heeft hij in beroep gewezen op een brief die hij op 10 juli 2013 heeft ontvangen van het Juridisch Loket. Deze brief betreft een waarschuwing waarin - kort weergegeven - is vermeld dat indien [appellant] zich in de toekomst tot het Juridisch Loket wendt over andere zaken dan bovengenoemde zaak, hij uitsluitend wordt geholpen indien hij zich correct gedraagt en inzage verschaft in de relevante stukken. Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit deze brief niet dat [appellant] de toegang tot het Juridisch Loket is ontzegd. Daarom is er geen aanleiding voor het oordeel dat niet van [appellant] kan worden verlangd dat hij beschikt over de vereiste diagnosedocumenten.
Over het betoog van [appellant] dat het Juridisch Loket hem na het sturen van voormelde brief meermalen de deur heeft gewezen omdat de zaken te complex zijn om te kunnen beoordelen, overweegt de Afdeling dat [appellant] dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit de bijlagen die [appellant] bij de aanvragen om toevoegingen heeft gevoegd blijkt voor welk juridisch probleem de toevoegingen worden gevraagd. Niet gebleken is dat [appellant] deze documenten niet kon overleggen bij het Juridisch Loket.
6. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat geen sprake is van omstandigheden op grond waarvan het van [appellant] niet kan worden verlangd dat hij, alvorens toevoegingen voor rechtsbijstand aan te vragen, beschikt over diagnosedocumenten van het Juridisch Loket. Derhalve heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 2, achtste lid, van het Bebr. De gronden die [appellant] in dit verband heeft aangevoerd, behoeven dan ook geen bespreking.
Het betoog faalt.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, griffier.
w.g. Verheij w.g. Fenwick
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016
608.
Wet op de rechtsbijstand (Wrb)
Artikel 35
1. Tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders is bepaald, is de rechtzoekende een eigen bijdrage verschuldigd voor de verlening van rechtsbijstand.
2 De regels omtrent de eigen bijdrage, alsmede de hoogte van de eigen bijdrage worden bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld.
Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand (Bebr)
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
diagnosedocument: een schriftelijk document, opgesteld in het kader van de verlening van rechtshulp door een voorziening als bedoeld in artikel 7, tweede lid, of artikel 8, tweede lid, van de wet, waarin is opgenomen een analyse van het juridisch probleem en een advies over dat probleem, met zo nodig een verwijzing naar ter zake doende instanties en rechtsbijstandverleners;
(...)
Artikel 2
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2a, bedraagt de eigen bijdrage, die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging in gevallen waarin uitsluitend zijn inkomen of vermogen in aanmerking wordt genomen:
a. € 193,- [Red: per 1 januari 2014: € 196] , indien het inkomen niet hoger is dan € 17.700,- [Red: per 1 januari 2014: € 18.000];
(...)
6. Indien aan een rechtzoekende, alvorens deze een toevoeging aanvraagt, in persoon rechtshulp is verleend met betrekking tot zijn individuele rechtsbelang door een voorziening als bedoeld in artikel 7, tweede lid, of artikel 8, tweede lid, van de wet, en in het kader daarvan een diagnosedocument is opgesteld en aan de rechtzoekende ter beschikking is gesteld, wordt de op grond van het eerste, tweede onderscheidenlijk vijfde lid verschuldigde eigen bijdrage met € 50,- [Red: per 1 januari 2014: € 53] verlaagd.
(...)
8. Het bestuur kan beslissen om de op grond van het eerste, tweede onderscheidenlijk vijfde lid verschuldigde eigen bijdrage met € 50,- [Red: per 1 januari 2014: € 53] te verlagen indien van de rechtzoekende, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de persoonlijke omstandigheden van de rechtzoekende, redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat is voldaan aan het bepaalde in het zesde lid alvorens een toevoeging aan te vragen.