ECLI:NL:RVS:2016:3096

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
201601365/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk inzake tegemoetkomingen in planschade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] en anderen tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 januari 2016. De rechtbank had eerder de bezwaren van [appellant], [appellant B], [appellant C] en [appellant E] tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk ongegrond verklaard. Deze besluiten betroffen tegemoetkomingen in planschade die door het college waren toegekend na de inwerkingtreding van een nieuw bestemmingsplan op 27 juni 2013. De appellanten, eigenaren van woningen aan de Dennendijk te Winterswijk, stelden dat zij schade hadden geleden door de waardevermindering van hun woningen als gevolg van dit nieuwe bestemmingsplan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 20 oktober 2016. Tijdens de zitting zijn de appellanten, bijgestaan door hun advocaat, en vertegenwoordigers van het college verschenen. Ook een belanghebbende, Kinderopvang Eigenwijsjerijk, was aanwezig. De Afdeling heeft overwogen dat de appellanten niet in hun procesbelangen zijn geschaad, ondanks dat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld om te reageren op een concept van het aanvullend advies van de SAOZ. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de tegemoetkoming in de plannen schade anderszins verzekerd was, omdat het college had aangegeven dat het de planologische verandering zou ongedaan maken.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 23 november 2016.

Uitspraak

201601365/1/A2.
Datum uitspraak: 23 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te Winterswijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 januari 2016 in zaken nrs. 15/4055, 15/4061, 15/4062 en 15/4063 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 18 december 2014 heeft het college tegemoetkomingen in planschade aan [appellant] en [appellant A] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]), [appellant B], [appellant C] en [appellante D] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant C]) en [appellant E] en [appellante F] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant E]) anderszins verzekerd.
Bij afzonderlijke besluiten van 11 juni 2015 heeft het college, voor zover thans van belang, de door [appellant], [appellant B], [appellant C] en [appellant E] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 januari 2016 heeft de rechtbank de door [appellant], [appellant B], [appellant C] en [appellant E] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant], [appellant B], [appellant C] en [appellant E] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2016, waar [appellant B], bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, en het college, vertegenwoordigd door mr. Y. Kramer-Jansen en E. Hoopman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Ter zitting is Kinderopvang Eigenwijsjerijk, vertegenwoordigd door A. Hannink, als belanghebbende gehoord. Voorts is mr. C.M.L. van der Lee, werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ), van de zijde van het college als deskundige verschenen.
Overwegingen
1. [appellant], [appellant B], [appellant C] en [appellant E] zijn eigenaren van woningen aan de Dennendijk te Winterswijk. Bij afzonderlijke aanvragen van 13 februari 2014 hebben zij verzocht om een tegemoetkoming in planschade, bestaande uit waardevermindering van de woningen, die zij stellen te hebben geleden door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Winterswijk, Dennendijk 44, van 25 april 2013 (hierna: het nieuwe bestemmingsplan) op 27 juni 2013 (hierna: de peildatum). Dit plan is de planologische basis voor het realiseren van een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang op een dichtbij de woningen gelegen gebied (hierna: het plangebied) dat onder het bestemmingsplan Kom West van 24 april 2008 (hierna: het oude bestemmingsplan) voor vrijstaande woningen en praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep was bestemd.
Kinderopvang Eigenwijsjerijk, de initiatiefneemster van het project, heeft met de gemeente een overeenkomst gesloten, waarbij zij zich heeft verbonden door het college toe te kennen tegemoetkomingen in planschade voor haar rekening te nemen.
standpunt van het college
2. Het college heeft voor de op de aanvragen te nemen besluiten advies gevraagd aan de SAOZ. De SAOZ heeft vervolgens een vergelijking gemaakt tussen de planologische mogelijkheden in het plangebied onder het oude en het nieuwe bestemmingsplan. Uit deze vergelijking heeft de SAOZ de conclusie getrokken dat [appellant], [appellant B], [appellant C] en [appellant E] als gevolg van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan in een nadeliger planologische positie zijn komen te verkeren en dat daaruit voor vergoeding vatbare schade is voortgevloeid, in de vorm van waardevermindering van de woningen van [appellant] (van € 235.000,00 naar € 227.000,00), [appellant B] (van € 670.000,00 naar € 630.000,00), [appellant C] (van € 265.000,00 naar € 255.000,00) en [appellant E] (van € 285.000,00 naar € 275.000,00). Omdat de omvang van het normale maatschappelijke risico, als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), volgens de SAOZ niet groter is dan het wettelijk forfait van artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder b, van deze wet, dient een gedeelte van de schade, gelijk aan twee procent van de waarde van de woningen onmiddellijk vóór het opkomen ervan, voor rekening van [appellant], [appellant B], [appellant C] en [appellant E] te worden gelaten.
In een aanvullend advies van 2 december 2014 heeft de SAOZ uiteengezet dat tegemoetkoming in de schade in beginsel anderszins verzekerd kan worden door de planologische verandering ongedaan te maken en de oude planologische mogelijkheden te herstellen. Wel dient iedere aanvrager ten tijde van het herstel van de oude planologische mogelijkheden nog in een zakenrechtelijke rechtsbetrekking tot de aanvankelijk getroffen onroerende zaak te staan en kan bij aantoonbare schade door problemen met de verkoop van een woning een aanvullende vergoeding nodig blijken.
3. Aan de besluiten van 18 december 2014 heeft het college ten grondslag gelegd dat het binnen zes maanden een bestemmingsplan in procedure zal brengen om de planologische verandering ongedaan te maken en de oude planologische mogelijkheden te herstellen. Als blijkt dat dat bestemmingsplan niet binnen die termijn in procedure wordt gebracht of uiteindelijk niet onherroepelijk van kracht wordt, zal aan [appellant], [appellant B], [appellant C] en [appellant E] een tegemoetkoming in planschade van respectievelijk € 3.300,00, € 26.600,00, € 4.700,00 en € 4.300,00 worden uitbetaald, aldus het college.
Het college heeft deze besluiten in bezwaar, onder verwijzing naar onder meer een nader advies van de SAOZ van 20 februari 2015, gehandhaafd. In dat nader advies is onder meer gereageerd op de tegen de schadetaxatie aangevoerde gronden.
hoger beroep
4. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld om te reageren op een concept van het aanvullend advies van de SAOZ en dat dit in strijd met de toepasselijke gemeentelijke verordening en met de vaste gemeentelijke gedragslijn is.
4.1. In de Procedureverordening voor advisering in planschade 2011 heeft de gemeenteraad van Winterswijk regels gegeven over de aanwijzing van een adviseur en de wijze waarop deze tot een advies komt. Uit die verordening blijkt niet dat de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld op een concept van een nader of aanvullend advies te reageren. Indien het college niettemin onzorgvuldig heeft gehandeld door die gelegenheid in dit geval niet te bieden, laat dat onverlet dat aannemelijk is dat [appellant] en anderen daardoor niet zijn benadeeld. In dit verband is van belang dat zij in bezwaar alsnog op het aanvullend advies van 2 december 2014 hebben kunnen reageren.
Het betoog faalt.
5. [appellant] en anderen betogen voorts dat de rechtbank, door te overwegen dat de tegemoetkoming in de geleden planschade anderszins is verzekerd, heeft miskend dat het college in strijd met de rechtszekerheid heeft gehandeld. Daartoe voeren zij aan dat zij het niet eens zijn met de door de SAOZ gepresenteerde bedragen en dat de hoogte van de voorwaardelijk toegekende tegemoetkomingen in planschade ten onrechte buiten het debat in bezwaar en beroep is gehouden met verwijzing naar de stelling van het college dat het de gevolgen van de planologische verandering ongedaan zal maken en de oude planologische mogelijkheden in het plangebied zal herstellen.
5.1. Dit betoog mist feitelijke grondslag. In bezwaar en beroep heeft wel degelijk een debat over de hoogte van de voorwaardelijk toegekende tegemoetkomingen in planschade plaatsgevonden, voor het geval, achteraf, zou blijken dat die planschade niet kan worden weggenomen door het ongedaan maken van de voor [appellant] en anderen nadelige planologische verandering. Overigens zijn de oude planologische mogelijkheden in het plangebied inmiddels hersteld. Bij besluit van 2 juli 2015 heeft de gemeenteraad van Winterswijk daartoe een bestemmingsplan vastgesteld. Dat bestemmingsplan is als gevolg van een uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2016 ECLI:NL:RVS:2016:1468) onherroepelijk.
6. [appellant] en anderen betogen verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de besluiten van 18 december 2014 niet heeft herroepen, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college de kosten, die zij in verband met de behandeling van het bezwaar hebben gemaakt, ten onrechte niet met toepassing van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft vergoed. Daartoe voeren zij aan dat het college in de besluiten van 18 december 2014 geen beslissing over de terugbetaling van het recht, als bedoeld in artikel 6.4 van de Wro, heeft genomen, dat zij in bezwaar hebben verzocht om terugbetaling van het recht en dat het college aan dat verzoek gevolg heeft gegeven, zodat het college die besluiten feitelijk heeft herroepen.
6.1. In die besluiten, gelezen in samenhang met bladzijde 18 van het advies van de SAOZ, heeft het college vastgesteld dat het gehouden is het door [appellant] en anderen op grond van artikel 6.4 van de Wro betaalde recht terug te storten, omdat op de aanvragen geheel of ten dele positief is beslist. Dat het college, naar niet in geschil is, slechts na rappel van [appellant] en anderen in bezwaar feitelijk uitvoering aan deze verplichting heeft gegeven, betekent niet dat het college die besluiten in bezwaar heeft herroepen wegens aan het college te wijten onrechtmatigheid.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2016
452.