201506174/1/R1.
Datum uitspraak: 1 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Winterswijk,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Winterswijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Dennendijk 44" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2016, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [appellant], bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.E.M. Lankveld, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als belanghebbende de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lohan B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in het toekennen van de bestemming "Wonen" aan het perceel Dennendijk 44 te Winterswijk, waarmee de ter plaatse bestaande vrijstaande woning als zodanig wordt bestemd en praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep zijn toegestaan. In het voorheen geldende plan "Winterswijk, Dennendijk 44", vastgesteld door de raad op 15 april 2013, was aan het perceel de bestemming "Maatschappelijk" toegekend, teneinde op het perceel een kinderdagverblijf en een buitenschoolse opvang mogelijk te maken. De initiatiefnemer van dat plan, die tevens eigenaar is van het betrokken perceel, ziet thans vanwege de afgenomen vraag naar kinderopvang geen kansen meer om die bestemming te realiseren en heeft daarom om een bestemmingswijziging verzocht.
2. [appellant] en anderen hebben eerder tegen het voorheen geldende plan "Winterswijk, Dennendijk 44" beroep ingesteld, omdat zij zich niet konden verenigen met het voornemen om in de nabijheid van hun woningen een kinderdagverblijf te realiseren. Dat beroep is door de Afdeling in haar uitspraak van 18 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2488) ongegrond verklaard. 3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
4. [appellant] en anderen betogen dat het plan niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is. Daartoe voeren zij aan dat het plan slechts kort na de vaststelling van het voorheen geldende plan in procedure is gebracht, terwijl de planperiode ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in beginsel 10 jaar bedraagt. Volgens [appellant] en anderen is bij de vaststelling van het plan alleen rekening gehouden met de belangen van de initiatiefnemer en niet met hun belangen. In dat verband voeren zij aan dat zij een verzoek om een tegemoetkoming in de schade als gevolg van het voorheen geldende plan als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van de Wro hebben ingediend. Nadat uit het rapport van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken de hoogte van de door hen geleden schade bleek, werd door de eigenaar van het perceel gevraagd de bestemming voor het perceel weer te wijzigen naar de daarvoor geldende bestemming "Wonen". Volgens [appellant] en anderen had eerst op hun verzoek om planschade beslist moeten worden alvorens een nieuw plan kon worden vastgesteld.
4.1. De Afdeling stelt voorop dat de raad, zoals onder 3 is overwogen, beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van een bestemmingsplan. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De raad heeft toegelicht dat het vanwege de wijziging van de regels inzake belastingteruggave voor kinderopvang voor minder ouders betaalbaar is om gebruik te maken van de in het voorheen geldende plan voorziene vorm van kinderopvang. De in dat plan voorziene kinderopvang is voor initiatiefnemer hierdoor niet langer financieel uitvoerbaar. Gelet hierop heeft de raad ervoor gekozen de toegekende bestemming "Maatschappelijk" niet langer te handhaven, maar door middel van de vaststelling van het voorliggende plan de bestemming "Wonen" toe te kennen. Volgens de raad wordt hiermee aan de ruimtelijke bezwaren van [appellant] en anderen tegen de in het voorheen geldende plan opgenomen mogelijkheid om ter plaatse een kinderdagverblijf te verwezenlijken tegemoet gekomen, hetgeen ter zitting desgevraagd door [appellant] en anderen ook is bevestigd. Onder deze omstandigheden, en in aanmerking genomen dat de Wro, noch een andere wettelijke bepaling zich verzet tegen het vaststellen van een nieuw plan voordat de planperiode van het vigerende plan eindigt, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet na afweging van alle betrokken belangen het plan heeft mogen vaststellen of dat het plan anderszins niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening zou zijn. Voor zover [appellant] en anderen hebben beoogd te betogen dat de raad de bevoegdheid tot het vaststellen van het plan heeft gebruikt om voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend overweegt de Afdeling dat [appellant] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de raad door andere dan ruimtelijke motieven is bewogen, zodat ook geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat in strijd met artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht is gehandeld.
Het betoog faalt.
5. Voor zover [appellant] en anderen voor het overige hebben verzocht hun zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, wordt overwogen dat in het raadsvoorstel tot vaststelling van het plan is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van hun zienswijze in het bestreden besluit onvoldoende of onjuist zou zijn.
6. Het beroep is ongegrond. Nu hieruit volgt dat zich geen van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb opgenomen omstandigheden voordoen op grond waarvan een veroordeling tot vergoeding van geleden schade kan worden uitgesproken, zal het verzoek van [appellant] en anderen daartoe reeds daarom worden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, griffier.
w.g. Koeman w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2016
325-820.