ECLI:NL:RVS:2016:3089

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
201601569/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kwijtschelding verliesdeclaratie door Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen na verhuur woning zonder toestemming

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 22 januari 2016 het beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de weigering van de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen om kwijtschelding te verlenen van een verliesdeclaratie die aan een geldverstrekker was uitbetaald. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat [appellant] geen volledige medewerking had verleend om het verlies te vermijden, doordat hij zijn woning had verhuurd zonder toestemming van de geldverstrekker. De rechtbank oordeelde dat de stichting zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de betalingsachterstand door toedoen van [appellant] was opgelopen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] kocht op 21 december 2009 een woning en sloot een hypothecaire geldlening af. Na het verlaten van de woning op 14 juni 2011, verhuurde hij deze aan een derde. De rechtbank ontbond de huurovereenkomst op 18 februari 2014, maar de woning werd op 11 november 2014 onderhands verkocht, waarbij de opbrengst onvoldoende was om de lening en kosten te dekken. De stichting betaalde de restschuld aan de geldverstrekker, waardoor [appellant] € 68.229,87 aan de stichting verschuldigd werd.

De stichting weigerde kwijtschelding op basis van de Algemene Voorwaarden voor Borgtocht, die vereisen dat de geldnemer volledige medewerking verleent om tot een zo goed mogelijke terugbetaling te komen. De rechtbank bevestigde deze weigering, en [appellant] stelde dat hij wel degelijk had geprobeerd de restschuld te beperken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de stichting in redelijkheid had kunnen besluiten om geen kwijtschelding te verlenen, gezien de omstandigheden die binnen de risicosfeer van [appellant] vielen.

Uitspraak

201601569/1/A2.
Datum uitspraak: 23 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], [gemeente],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 22 januari 2016 in zaak nr. 15/1127 in het geding tussen:
[appellant]
en
Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen.
Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2015 heeft de stichting geweigerd [appellant] kwijtschelding te verlenen van de aan een geldverstrekker uitbetaalde verliesdeclaratie.
Bij besluit van 21 april 2015 heeft de stichting het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 januari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De stichting heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. G. Kaya, advocaat te Breda, en de stichting, vertegenwoordigd door mr. N.P. Aanen, werkzaam in haar dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 21 december 2009 heeft [appellant] de woning aan de [locatie] te [plaats] gekocht. Om de aankoop van de woning te financieren, heeft hij een hypothecaire geldleningsovereenkomst met een geldverstrekker gesloten. Tot zekerheid voor de nakoming van de hieruit voortvloeiende betalingsverplichtingen heeft de stichting aan [appellant] een Nationale Hypotheekgarantie (hierna: NHG) verstrekt. Op 14 juni 2011 heeft [appellant] de woning verlaten en aan een derde verhuurd. Bij vonnis van 18 februari 2014 heeft de rechtbank Overijssel (kantonrechter) de huurovereenkomst met die derde ontbonden. Op 11 november 2014 is de woning onderhands verkocht. De opbrengst van de verkoop was onvoldoende om de hypothecaire geldlening en gemaakte kosten terug te betalen. De stichting heeft de restschuld aan de geldverstrekker betaald en is daarvoor in de rechten en plichten van de geldgever getreden. [appellant] is de stichting € 68.229,87 verschuldigd.
2. Volgens artikel A3, eerste lid, onder c, van de Algemene Voorwaarden voor Borgtocht (hierna: de algemene voorwaarden) is de stichting in beginsel bereid, indien als borg een betaling is gedaan aan de geldgever, de vordering ter zake van deze betaling niet bij de geldnemer in te vorderen, voor zover naar zijn oordeel is gebleken dat de geldnemer ten aanzien van het niet kunnen betalen van de lening te goeder trouw is geweest en de geldnemer zijn volledige medewerking heeft verleend om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening en een zo hoog mogelijke opbrengst van de woning te geraken.
3. Aan het besluit van 8 januari 2015 heeft de stichting ten grondslag gelegd dat [appellant] geen volledige medewerking heeft verleend om het verlies te vermijden of te beperken. Hij heeft de woning verhuurd zonder toestemming van de bank. In het besluit van 21 april 2015 heeft de stichting verder overwogen dat in de hypotheekakte uitdrukkelijk is vastgesteld dat de woning niet zonder toestemming van de geldverstrekker mag worden verhuurd en dat het voor rekening en risico van [appellant] komt dat de huurder is gestopt met het betalen van de huurpenningen. Dat [appellant] de intentie had om de achterstanden in zijn betalingen aan de geldverstrekker te beperken, maakt dat niet anders, aldus de stichting.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de stichting zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de betalingsachterstand door toedoen van [appellant] is opgelopen en [appellant] niet zijn volledige medewerking heeft verleend om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening te geraken en een zo hoog mogelijke opbrengst van de woning. De rechtbank heeft daaruit geconcludeerd dat de stichting terecht heeft geweigerd [appellant] kwijtschelding te verlenen van de aan een geldverstrekker uitbetaalde verliesdeclaratie.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij, door de woning te verhuren nadat hij zelf niet meer aan zijn financiële verplichtingen jegens de geldverstrekker kon voldoen, heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting om de restschuld zo beperkt mogelijk te houden en die schuld in ieder geval niet is toegenomen door het verhuren van de woning. Gezien zijn inspanningen is de weigering van kwijtschelding niet proportioneel. Voor zover het verzoek om volledige kwijtschelding terecht is afgewezen, betoogt [appellant] voorts dat de hypotheekrenteschuld over de maanden, waarin hij de woning zonder toestemming heeft verhuurd, voor zijn rekening komt, maar het restant van de schuld dient te worden kwijtgescholden.
5.1. De verhuur van de woning is in strijd met de in de algemene voorwaarden gestelde eis volledige medewerking te verlenen om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening en een zo hoog mogelijke opbrengst van de woning te geraken. Een woning in verhuurde staat levert bij verkoop minder op en aan de verkoop zijn hogere kosten verbonden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:7).
Niet in geschil is dat de huurder de verschuldigde huurpenningen sinds mei 2013 niet langer heeft voldaan en de achterstand in de nakoming van de financiële verplichtingen van [appellant] jegens de geldverstrekker daardoor verder is opgelopen. Verder is van belang dat, zoals de stichting in beroep onweersproken heeft gesteld, de huurder de woning vies en uitgewoond heeft achtergelaten, kosten zijn gemaakt om de woning schoon te maken en schuttingtaal van de wanden te verwijderen, lekkagesporen zijn aangetroffen en de verkoop van de woning vertraging heeft opgelopen, omdat eerst een gerechtelijke procedure is gevoerd om de huurovereenkomst te laten ontbinden en de huurder te bewegen de woning te verlaten. Deze feiten en omstandigheden vallen binnen de risicosfeer van [appellant]. De stichting heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij geen volledige medewerking heeft verleend tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening en een zo hoog mogelijke opbrengst van de woning te geraken.
5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 10 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2208), is het algemeen belang van de stichting erin gelegen slechts de restschulden van die NHG-participanten kwijt te schelden, die aan de voorwaarden voldoen, ten einde financiële uitputting van het Waarborgfonds te voorkomen. De door [appellant] aangevoerde omstandigheden geven geen aanleiding om zijn belang zwaarder te laten wegen dan het algemeen belang van de stichting.
5.3. [appellant] kan niet worden gevolgd in het betoog dat de vordering in ieder geval gedeeltelijk dient te worden kwijtgescholden. In dit betoog is geen grond te vinden voor het oordeel dat het verlies niet slechts een gevolg is van feiten en omstandigheden die binnen zijn risicosfeer vallen.
5.4. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de stichting het verzoek om kwijtschelding van de door haar overgenomen schuld als gevolg van het verlies na de verkoop van de woning in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2016
452.