201508556/1/A2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 oktober 2015 in zaak nr. 15/4353 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het bestuur van de stichting Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (hierna: Stichting WEW).
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 17 februari 2015 heeft Stichting WEW aan [appellanten] medegedeeld dat zij niet in aanmerking komen voor kwijtschelding van de aan de geldverstrekker uitbetaalde verliesdeclaratie.
Bij besluit van 4 mei 2015 heeft Stichting WEW het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Stichting WEW heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2016, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. O. Diels, advocaat te Den Haag, vergezeld door A.J.P. de Jong, en de Stichting WEW, vertegenwoordigd door mr. N.P. Aanen, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding voor het geschil
1. [appellanten] hebben in juli 2005 een woning aan de [locatie] in Dordrecht gekocht, waarvoor zij op 15 juli 2005 een geldleningsovereenkomst met de naamloze vennootschap Obvion N.V. (hierna ook: de geldverstrekker) hebben gesloten. Tot zekerheid voor de nakoming van de hieruit voortvloeiende betalingsverplichtingen heeft de Stichting WEW een Nationale Hypotheek Garantie (hierna: NHG) verstrekt. In 2007 zijn zij voor hun werkgever in het buitenland gaan werken en wonen, en hebben zij hun woning aan derden verhuurd. In 2012 heeft Obvion aan hen medegedeeld dat die verhuur tot dan toe weliswaar is gedoogd, maar dat daarvoor geen uitdrukkelijke toestemming is verleend en dat zij de huurovereenkomst schriftelijk dienen te beëindigen. Daarbij heeft de geldverstrekker voorts nog vermeld dat het is toegestaan om de woning gedurende twee jaar te verhuren onder de Leegstandwet indien tegelijkertijd de woning actief te koop wordt gezet. [appellanten] hebben aan de aanwijzingen van Obvion gehoor gegeven. Dit leidde tot verminderde huurinkomsten en als gevolg daarvan tot een achterstand in betaling aan de geldverstrekker. Uiteindelijk hebben [appellanten] de woning op 1 december 2014 met verlies verkocht, waarna Obvion het verlies van € 18.777,10 heeft gedeclareerd bij de Stichting WEW.
2. De Stichting WEW heeft bij besluit van 17 februari 2015, gehandhaafd bij besluit van 4 mei 2015, medegedeeld dat het bedrag van de verliesdeclaratie hen niet wordt kwijtgescholden, omdat [appellanten] bij het ontstaan van het niet kunnen terugbetalen van de lening aan de geldverstrekker niet te goeder trouw waren. Daarbij heeft de Stichting WEW zich op het standpunt gesteld dat het aangaan van dubbele woonlasten door te emigreren naar het buitenland terwijl de woning nog niet was verkocht, de oorzaak van het verlies is. Dat verlies dient voor rekening van [appellanten] te blijven, omdat zij de keuze hebben gemaakt om te emigreren en daarbij het risico hebben genomen dat de woning met verlies zou worden verkocht.
Het eerste betoog: te goeder trouw
3. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Stichting WEW zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat [appellanten] niet aan het criterium ‘te goeder trouw’ voldoen. Zij voeren aan dat de Algemene voorwaarden niet van toepassing zijn, omdat deze niet door de Stichting WEW zijn bedongen of ter hand zijn gesteld. Artikel A3 van de Algemene voorwaarden heeft dus geen werking tussen [appellanten] enerzijds en de Stichting WEW anderzijds. Nu het criterium ‘te goeder trouw’ in de hypotheekakte niet nader is gespecificeerd, moet voor de uitleg daarvan worden aangesloten bij artikel 3:11 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Voor zover de Algemene voorwaarden wel van toepassing zijn, is de opsomming voor het aannemen van goede trouw - relatiebeëindiging, niet verwijtbare werkloosheid en/of arbeidsongeschiktheid - niet limitatief.
Voorts voeren zij aan dat zij te goeder trouw waren, nu zij in de periode 2005 tot en met 2012 aan hun verplichtingen jegens de geldverstrekker hebben voldaan en eerst een achterstand in betaling ontstond nadat de geldverstrekker eenzijdig de voorwaarden had gewijzigd. Dat zij zijn verhuisd, is op zichzelf geen reden om een beroep op kwijtschelding te beletten. Door te overwegen dat zij voor het verhuren van de woning geen uitdrukkelijke toestemming van de geldverstrekker hadden, gaat de rechtbank eraan voorbij dat Obvion had toegezegd niet te zullen optreden zolang aan de financiële verplichtingen zou worden voldaan.
Wettelijk kader
3.1. Ingevolge artikel A3, eerste lid, aanhef en onder c, eerste onderdeel, van de Algemene voorwaarden voor borgtocht 2005 (hierna: Algemene voorwaarden), zoals opgenomen in de hypotheekakte van [appellanten] van 15 juli 2005, is de Stichting WEW, indien zij als borg een betaling heeft gedaan aan de geldgever, in beginsel bereid de vordering ter zake van deze betaling niet bij de geldnemer in te vorderen mits en voor zover naar het oordeel van de stichting is gebleken dat de geldnemer ten aanzien van het niet kunnen betalen van de lening te goeder trouw is geweest.
3.2. De Stichting WEW heeft met beleid een nadere invulling aan die bepaling gegeven. Volgens dat beleid is een geldnemer in het algemeen - uitzonderingen daargelaten - ten aanzien van het niet kunnen betalen van de lening te goeder trouw geweest, indien de geldnemer de lening niet of niet volledig meer kan betalen als gevolg van relatiebeëindiging, niet verwijtbare werkloosheid en/of arbeidsongeschiktheid en de geldnemer hierdoor zijn woning heeft verkocht.
Beoordeling
3.3. [appellanten] hebben er voor gekozen om Nederland te verlaten en naar Colombia - en nadien naar Peru - te verhuizen om daar voor enkele jaren onbezoldigd als zendeling te werken en te leven van giften. De woning in Nederland zou als pensioenvoorziening worden aangehouden en langdurig worden verhuurd om de hypotheeklasten ervan te kunnen voldoen.
Gelet op het ingrijpende karakter van het door [appellanten] opgevatte plan, met name omdat het verhuren van de woning noodzakelijk was om de hypotheeklasten te kunnen dragen, mocht van hen worden verwacht dat zij hun zaken met Obvion uitputtend zouden regelen en afspraken daarover schriftelijk zouden vastleggen. Zij hebben echter niet aannemelijk gemaakt dat zij dat hebben gedaan. Zo is niet gebleken dat zij een specifiek op dit ingrijpende plan toegespitste bepaling in de hypotheekakte hebben opgenomen, terwijl dit, gelet op de financiële risico’s, wel in de rede lag. De hieruit voortkomende problemen - het huurbeding in de hypotheekakte dat door Obvion is ingeroepen, waardoor zij de hypotheeklasten niet meer konden betalen en de woning moest worden verkocht -, zijn het gevolg van eigen keuzes van [appellanten], en de wijze waarop zij die keuzes hebben vormgegeven. Om die reden voldoen zij niet aan het te goeder trouw-criterium en kan het verlies niet voor rekening van de Stichting WEW worden gebracht.
Het betoog faalt.
Het tweede betoog: belangenafweging
4. [appellanten] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hun belangen zwaarder hadden moeten wegen dan het belang van de Stichting WEW. In dat verband voeren zij aan dat hen geen schuld treft aan het verlies, nu de achterstanden pas ontstonden nadat zij van de geldverstrekker de woning op een andere wijze dienden te verhuren. Bovendien heeft de geldverstrekker de Stichting WEW onjuist dan wel onvolledig geïnformeerd over de achtergronden en de actuele situatie. Tot slot bedroeg de achterstand slechts een relatief beperkte geldsom, namelijk € 1.465,10. Gelet op de grote gevolgen voor [appellanten] - een grote restschuld - en het doel van de Stichting WEW - een vangnet - kon de Stichting niet in redelijkheid tot haar besluit komen.
Beoordeling
4.1. Het algemeen belang van de Stichting WEW is erin gelegen slechts de restschulden van die NHG-participanten kwijt te schelden die aan de voorwaarden voldoen, ten einde financiële uitputting van het Waarborgfonds te voorkomen. De door [appellanten] aangedragen omstandigheden geven geen aanleiding om hun individuele belang - geen restschuld - zwaarder te laten wegen dan het algemeen belang van de Stichting WEW. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de Stichting WEW zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellanten] niet in aanmerking komen voor kwijtschelding van de schuld.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2016
705.