ECLI:NL:RVS:2016:3000

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2016
Publicatiedatum
9 november 2016
Zaaknummer
201604761/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verlenging verblijfsvergunning asiel en intrekking verblijfsvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 15 juni 2016. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 22 juli 2015 vernietigd, waarin de aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was afgewezen en de verblijfsvergunning was ingetrokken. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 3 november 2016 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat er in Libië, met name in Tripoli, geen uitzonderlijke situatie is die bescherming biedt onder artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling heeft vastgesteld dat uit eerdere uitspraken niet kan worden afgeleid dat er een dergelijke uitzonderlijke situatie bestaat en dat de door de vreemdeling ingeroepen stukken geen wezenlijk ander beeld van de veiligheidssituatie in Tripoli geven.

De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 november 2016.

Uitspraak

201604761/1/V2.
Datum uitspraak: 3 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 15 juni 2016 in zaak nr. 15/14561 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2015 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van een aan hem verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen en die verblijfsvergunning ingetrokken. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 juni 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Bosma, advocaat te Assen, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat zich in Libië, in het bijzonder in Tripoli, niet een uitzonderlijke situatie voordoet waartegen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vreemdelingenwet 2000 bescherming biedt.
1.1. De Afdeling heeft in haar uitspraken van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2123 en ECLI:NL:RVS:2016:2124, overwogen dat uit de in die zaken betrokken stukken niet kan worden afgeleid dat voormelde uitzonderlijke situatie zich voordoet in Libië, in het bijzonder in Tripoli en Benghazi. In laatstvermelde uitspraak heeft de Afdeling verder overwogen dat de omstandigheid dat de ons omringende landen de algemene veiligheidssituatie in Libië verschillend beoordelen, niet leidt tot een ander oordeel.
1.2. De door de vreemdeling ingeroepen stukken geven, voor zover die niet reeds in voormelde uitspraken zijn beoordeeld, geen wezenlijk ander beeld van de veiligheidssituatie in Tripoli. De rechtbank heeft daarom ten onrechte het besluit ondeugdelijk gemotiveerd geacht. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Ten aanzien van het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 22 juli 2015 overweegt de Afdeling dat voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop deze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen dus buiten het geding.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 15 juni 2016 in zaak nr. 15/14561;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Prins
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2016
363-832.