201605668/1/V2.
Datum uitspraak: 25 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 juli 2016 in zaak nr. 15/15836 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2014 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Bij brief van 27 augustus 2015 heeft de staatssecretaris de motivering van het besluit aangevuld. Het besluit en de brief zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 19 juli 2016 heeft de rechtbank het beroep van de vreemdeling opnieuw gegrond verklaard, het besluit van 24 januari 2014, zoals aangevuld bij brief van 27 augustus 2015, vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Sewnath, advocaat te Amsterdam, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft eerder, bij uitspraak van 6 februari 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:760, het door de vreemdeling tegen het besluit van 24 januari 2014 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De Afdeling heeft bij uitspraak van 24 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2783, het daartegen door de staatssecretaris ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank van 6 februari 2015 vernietigd en de zaak naar de rechtbank teruggewezen. 1.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat zij de Afdelingsuitspraak van 24 augustus 2015 aldus begrijpt dat de staatssecretaris volgens de Afdeling zijn standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de vreemdeling niet ten onrechte op diens verklaringen heeft gebaseerd, in die zin dat hij tijdens het nader gehoor met de beperkingen van de vreemdeling rekening heeft gehouden. In die uitspraak leest zij niet, zo heeft de rechtbank verder overwogen, dat de Afdeling zich heeft uitgelaten over de vraag naar de betekenis die toekomt aan de conclusies in het rapport van het Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (hierna: het iMMO) van 21 juli 2014 voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de vreemdeling.
1.2. Anders dan de staatssecretaris in het eerste deel van de grief betoogt, heeft de rechtbank hiermee geen blijk heeft gegeven van een onjuiste lezing van de uitspraak 24 augustus 2015. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat, nu het rapport van het iMMO er niet toe strekt dat de staatssecretaris de in het advies van MediFirst van 16 januari 2014 geconstateerde beperkingen niet in acht heeft genomen, de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris zijn standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet ten onrechte op de door de vreemdeling tijdens dat gehoor afgelegde verklaringen heeft gebaseerd. Hiermee heeft de Afdeling, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, slechts vastgesteld dat de staatssecretaris tijdens het nader gehoor met de beperkingen van de vreemdeling rekening heeft gehouden, en dat hij dus ook de conclusies in het rapport van het iMMO heeft betrokken, zonder zich uit te laten over de vraag naar de betekenis die aan die conclusies toekomt bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Anders dan de staatssecretaris betoogt, heeft de rechtbank zich dan ook terecht gesteld gezien voor de vraag of zijn standpunt, dat de in het rapport van het iMMO geconstateerde psychische en cognitieve beperkingen van de vreemdeling hem geen aanleiding hebben gegeven voor een ander standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas, de toets in rechte kan doorstaan.
1.3. In het tweede deel van de grief betoogt de staatssecretaris evenwel terecht dat de rechtbank, door te overwegen dat hij de vreemdeling, gelet op zijn door het iMMO geconstateerde psychische en cognitieve beperkingen, niet zonder nadere motivering heeft kunnen tegenwerpen dat hij onvoldoende heeft verklaard over de werkzaamheden die hij en zijn gestelde halfbroer naar eigen zeggen hebben verricht, niet heeft onderkend dat hij de vreemdeling niets heeft tegengeworpen dat hem, met inachtneming van die beperkingen, niet kan worden toegerekend. Zo heeft hij niet ten onrechte van belang geacht dat de vreemdeling enerzijds heeft verklaard dat hij geen (politieke) opleiding heeft genoten, analfabeet is en nooit politiek actief of lid van een politieke partij is geweest, maar anderzijds te kennen heeft gegeven dat hij samen met zijn gestelde halfbroer propaganda heeft gemaakt voor een politieke partij en zelf meerdere keren het woord heeft gevoerd op bijeenkomsten van die partij, maar dat hij hierover niets kan vertellen.
Ook betoogt de staatssecretaris terecht dat hij zich bij de tegenwerping over de verklaringen van de vreemdeling over de problemen die hij heeft ondervonden als gevolg van de werkzaamheden van zijn gestelde halfbroer voldoende rekenschap heeft gegeven van de door het iMMO geconstateerde psychische en cognitieve beperkingen. Zo heeft de staatssecretaris zich, anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat die beperkingen niet eraan in de weg staan dat de vreemdeling kan worden tegengeworpen dat hij over die problemen geen basale en eenvoudige informatie heeft kunnen verschaffen, te meer nu het gaat om problemen die hij zelf heeft ervaren en gebeurtenissen waarbij hij zelf aanwezig is geweest.
Uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris zich, anders dan de rechtbank heeft overwogen, voldoende rekenschap heeft gegeven van de conclusies in het rapport van het iMMO en betoogt hij terecht dat hij niet ten onrechte zijn standpunt dat hij het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig acht heeft gehandhaafd.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.
3. Het betoog van de vreemdeling dat de staatssecretaris niet heeft onderkend dat het rapport van het iMMO een sterke aanwijzing vormt dat hetgeen hij aan zijn asielrelaas ten grondslag heeft gelegd geloofwaardig is, faalt. Zoals de staatssecretaris heeft uiteengezet in zijn reactie op het rapport van het iMMO, vormden de verklaringen van de vreemdeling over hetgeen zich heeft voorgedaan in zijn land van herkomst het uitgangspunt voor het onderzoek dat het iMMO heeft verricht. Dit zijn in zoverre geen objectieve gegevens en het iMMO heeft, gelet op zijn achtergrond, niet tot doel de geloofwaardigheid van het asielrelaas te beoordelen. Gelet hierop en omdat het iMMO ook tot de conclusie is gekomen dat de klachten van de vreemdeling die verband houden met zijn posttraumatische stressstoornis typerend zijn voor alle gebeurtenissen vanaf zijn vroege jeugd, en dus niet alleen voor de gebeurtenissen die volgens zijn verklaringen tot het vertrek uit zijn land van herkomst hebben geleid, heeft de staatssecretaris niet ten onrechte in het rapport van het iMMO geen grond gezien voor een ander oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1783). 4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 juli 2016 in zaak nr. 15/15836;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Klinkers
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2016
549.