201501304/1/V1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 6 februari 2015 in zaak nr. 14/1945 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2014 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 6 februari 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In grief 1 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de conclusie van het rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek van 21 juli 2014 (hierna: het iMMO-rapport) over het vermogen van de vreemdeling om te verklaren, niet bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van diens asielrelaas heeft betrokken zoals IND-werkinstructie nr. 2010/13 (hierna: de werkinstructie) voorschrijft. De staatssecretaris voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat de desbetreffende conclusie van het iMMO-rapport overeenkomt met de beperkingen die MediFirst heeft vastgesteld in het advies van 16 januari 2014, welk advies de staatssecretaris tijdens het eerste gehoor aan de vreemdeling heeft meegedeeld en waarmee hij tijdens het nader gehoor rekening heeft gehouden.
1.1. Voorafgaand aan en met het oog op het horen en beslissen in de asielprocedure heeft de staatssecretaris de vreemdeling op 16 januari 2014 door MediFirst laten onderzoeken. MediFirst heeft in het desbetreffende advies van 16 januari 2014 vermeld dat de vreemdeling geheugenproblemen heeft met betrekking tot gebeurtenissen van langer geleden, dat hij geen data benoemt en dat hij heeft laten weten geen scholing te hebben gevolgd en analfabeet te zijn. MediFirst heeft de staatssecretaris geadviseerd dat de vraagstelling kort en niet complex moet zijn, omdat de vreemdeling deze anders niet begrijpt.
Volgens het rapport van het nader gehoor, welk gehoor de staatssecretaris op 20 januari 2014 heeft afgenomen, heeft de vreemdeling desgevraagd bevestigd dat hij zich lichamelijk en geestelijk in staat voelt om het gehoor op dat moment te laten plaatsvinden. Ook heeft de staatssecretaris de vreemdeling er op gewezen dat hij te kennen moet geven wanneer hij wil pauzeren of wat wil drinken. De staatssecretaris heeft tijdens het nader gehoor tweemaal een pauze ingelast en hem na de tweede pauze gevraagd of hij het gehoor kan voortzetten, welke vraag de vreemdeling eveneens bevestigend heeft beantwoord. Voorts blijkt uit het rapport van het nader gehoor dat de staatssecretaris geen lange, complexe of abstracte vragen heeft gesteld. De staatssecretaris heeft de vreemdeling na afloop van het nader gehoor bovendien gevraagd of hij tevreden is over de manier waarop het gesprek is verlopen en de vreemdeling heeft hierop verklaard dat het goed was.
Aldus geeft het rapport van het nader gehoor er blijk van dat de staatssecretaris het MediFirst-advies in acht heeft genomen en, in overeenstemming met de werkinstructie, bij het horen rekening heeft gehouden met de beperkingen van de vreemdeling. Uit het rapport van het nader gehoor blijkt niet dat de vreemdeling ten tijde van dit gehoor onmiskenbaar niet in staat was zijn asielrelaas naar voren te brengen en vragen daarover te beantwoorden. Ook nadien gedurende de bestuurlijke fase heeft de vreemdeling op geen enkele wijze te kennen gegeven dat hij tijdens het nader gehoor niet in staat was compleet, coherent en consistent te verklaren. Dat heeft hij eerst aangevoerd nadat het iMMO zijn rapport uitbracht. Nu het iMMO-rapport er niet toe strekt dat de staatssecretaris de in het advies van MediFirst geconstateerde beperkingen niet in acht heeft genomen, heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris zijn standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet ten onrechte op de door de vreemdeling tijdens de gehoren afgelegde verklaringen heeft gebaseerd; vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2015 in zaak nr. 201405467/1/V3.
1.2. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen de staatssecretaris overigens aanvoert, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De zaak zal krachtens artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank worden teruggewezen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 6 februari 2015 in zaak nr. 14/1945;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Schuurman
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2015
282-826.