201600968/1/A2.
Datum uitspraak: 2 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], [gemeente],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 januari 2016 in zaak nr. 15/4322 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2015 heeft de raad de aan mr. N. Köse-Albayrak vastgestelde vergoeding onder kenmerk […] naar aanleiding van door haar op basis van een toevoeging, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, aan [appellant] verleende rechtsbijstand, ingetrokken.
Bij besluit van 1 mei 2015 heeft de Raad voor de rechtsbijstand het door Köse-Albayrak daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Raad voor de rechtsbijstand heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door Köse-Albayrak, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
2. Onder verwijzing naar de uitspraken van 17 oktober 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY0385) en 14 september 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BS8814) overweegt de Afdeling dat in zaken betreffende de Wet op de rechtsbijstand van belang is dat er duidelijkheid bestaat over wie bezwaar en beroep maakt, omdat in sommige gevallen alleen de rechtsbijstandverlener en in andere gevallen alleen de rechtzoekende belanghebbende is, terwijl zich ook situaties kunnen voordoen waarin beiden dat zijn. 3. Het besluit van 16 maart 2015 is aan Köse-Albayrak geadresseerd. De Afdeling constateert dat uit het bij de raad ingediende bezwaarschrift van 7 april 2014 duidelijk blijkt dat het bezwaar is ingesteld door Köse-Albayrak op eigen naam en niet namens [appellant]. Het beroep tegen het besluit van 1 mei 2015 is vervolgens ingesteld door Köse-Albayrak, namens [appellant]. Uit het beroepschrift blijkt niet dat Köse-Albayrak het beroep tevens heeft ingesteld voor zichzelf. De rechtbank heeft in haar uitspraak derhalve terecht uitsluitend [appellant] als eiser aangemerkt.
4. Daargelaten of [appellant] als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het besluit tot intrekking van de vastgestelde vergoeding aan zijn gemachtigde, staat vast dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen dat besluit, terwijl niet is gebleken dat dit hem redelijkerwijs niet kan worden verweten. De rechtbank had zijn beroep dan ook ingevolge het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb niet-ontvankelijk moeten verklaren.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 1 mei 2015 van [appellant] alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Redelijke toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb brengt met zich dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier van de Raad van State aan [appellant] wordt terugbetaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 januari 2016 in zaak nr. 15/4322;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 124,00 (zegge: honderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Borman w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016
343.