ECLI:NL:RVS:2016:2889

Raad van State

Datum uitspraak
2 november 2016
Publicatiedatum
2 november 2016
Zaaknummer
201600968/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking vergoeding rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 januari 2016, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van de Raad voor de rechtsbijstand ongegrond werd verklaard. Het besluit van 16 maart 2015, waarbij de aan mr. N. Köse-Albayrak vastgestelde vergoeding voor verleende rechtsbijstand aan [appellant] werd ingetrokken, staat centraal. De Raad voor de rechtsbijstand had het bezwaar van Köse-Albayrak tegen deze intrekking ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet ontvankelijk was in zijn beroep, omdat hij geen bezwaar had gemaakt tegen het besluit van intrekking.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 14 oktober 2016 behandeld. Tijdens de zitting was [appellant] aanwezig, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. N. Köse-Albayrak, en de Raad voor de rechtsbijstand was vertegenwoordigd door mr. M. Doets. De Afdeling overweegt dat volgens artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende die redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt. De Afdeling constateert dat het bezwaar door Köse-Albayrak op eigen naam is ingediend en niet namens [appellant]. Hierdoor is [appellant] niet als belanghebbende aangemerkt bij het besluit tot intrekking van de vergoeding.

De Afdeling oordeelt dat de rechtbank het beroep van [appellant] ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard, aangezien hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van intrekking. Het hoger beroep van [appellant] wordt gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van [appellant] wordt alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Tevens wordt bepaald dat het door [appellant] betaalde griffierecht wordt terugbetaald.

Uitspraak

201600968/1/A2.
Datum uitspraak: 2 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], [gemeente],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 januari 2016 in zaak nr. 15/4322 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2015 heeft de raad de aan mr. N. Köse-Albayrak vastgestelde vergoeding onder kenmerk […] naar aanleiding van door haar op basis van een toevoeging, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, aan [appellant] verleende rechtsbijstand, ingetrokken.
Bij besluit van 1 mei 2015 heeft de Raad voor de rechtsbijstand het door Köse-Albayrak daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Raad voor de rechtsbijstand heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door Köse-Albayrak, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
2. Onder verwijzing naar de uitspraken van 17 oktober 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY0385) en 14 september 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BS8814) overweegt de Afdeling dat in zaken betreffende de Wet op de rechtsbijstand van belang is dat er duidelijkheid bestaat over wie bezwaar en beroep maakt, omdat in sommige gevallen alleen de rechtsbijstandverlener en in andere gevallen alleen de rechtzoekende belanghebbende is, terwijl zich ook situaties kunnen voordoen waarin beiden dat zijn.
3. Het besluit van 16 maart 2015 is aan Köse-Albayrak geadresseerd. De Afdeling constateert dat uit het bij de raad ingediende bezwaarschrift van 7 april 2014 duidelijk blijkt dat het bezwaar is ingesteld door Köse-Albayrak op eigen naam en niet namens [appellant]. Het beroep tegen het besluit van 1 mei 2015 is vervolgens ingesteld door Köse-Albayrak, namens [appellant]. Uit het beroepschrift blijkt niet dat Köse-Albayrak het beroep tevens heeft ingesteld voor zichzelf. De rechtbank heeft in haar uitspraak derhalve terecht uitsluitend [appellant] als eiser aangemerkt.
4. Daargelaten of [appellant] als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het besluit tot intrekking van de vastgestelde vergoeding aan zijn gemachtigde, staat vast dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen dat besluit, terwijl niet is gebleken dat dit hem redelijkerwijs niet kan worden verweten. De rechtbank had zijn beroep dan ook ingevolge het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb niet-ontvankelijk moeten verklaren.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 1 mei 2015 van [appellant] alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Redelijke toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb brengt met zich dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier van de Raad van State aan [appellant] wordt terugbetaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 januari 2016 in zaak nr. 15/4322;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 124,00 (zegge: honderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Borman w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016
343.