201203234/1/A2.
Datum uitspraak: 17 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant sub 1] en [appellant sub 2], beiden wonend te [woonplaats], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2011 in zaak nr. 10/5706 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand).
Bij besluit van 30 augustus 2010 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 5 november 2010 heeft hij het door mr. E. van Voolen daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen daartoe hadden verleend, heeft de Afdeling bepaald dat behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
1. De Afdeling heeft deze zaak gevoegd behandeld met zaak nr.
201202485/1/A2vanwege de onderlinge samenhang. Vóór de uitspraken zijn de zaken gesplitst.
2. De rechtbank heeft overwogen dat uit de bewoordingen van het bezwaarschrift en de context blijkt dat [appellant] geen bezwaar tegen het besluit van 30 augustus 2010 heeft gemaakt en hem dat redelijkerwijs kan worden verweten.
3. [appellant] betoogt tevergeefs dat zij aldus heeft miskend dat mr. Van Voolen het bezwaarschrift namens hem heeft ingediend.
In zaken betreffende de Wet op de rechtsbijstand is van belang dat duidelijk is, wie bezwaar maakt, omdat in sommige gevallen alleen de rechtsbijstandverlener en in andere gevallen alleen de rechtzoekende belanghebbende is, terwijl zich ook situaties kunnen voordoen waarin beiden dat zijn.
Het besluit van 30 augustus 2010 is aan de raad teruggestuurd met daarop de handgeschreven vermelding, voor zover thans van belang: "Ik verzoek herziening/dan wel maak bezwaar tegen de afwijzing. (…) Het verweer van partij is op het allerlaatste moment met mij in samenspraak herzien". De raad heeft deze vermelding als bezwaarschrift aangemerkt. Mede gelet op het feit dat het besluit van 30 augustus 2010, waarop deze vermelding staat, aan mr. Van Voolen is geadresseerd, heeft de rechtbank terecht uit de bewoordingen en de context afgeleid, dat "ik" mr. Van Voolen is en hij derhalve bezwaar maakt.
Dat mr. Van Voolen, naar hij stelt, geen zelfstandig belang had bij het maken van bezwaar tegen dat besluit, maakt niet dat moest worden aangenomen dat het namens [appellant] is gemaakt. Dat in beroep een verklaring is overgelegd dat het de bedoeling van [appellant] was dat mr. Van Voolen voor hem bezwaar zou maken, kan [appellant] evenmin baten. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat deze verklaring van 13 november 2010 niet binnen de voor het maken van bezwaar gestelde termijn is afgelegd.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2012