201507355/1/A3.
Datum uitspraak: 26 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leiden,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 juli 2015 in zaak nr. 15/698 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Leiden.
Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2014 heeft de burgemeester bevolen om [café], gelegen aan de [locatie] te Leiden (hierna: het café), waarvan [appellant] de eigenaar en exploitant is, voor een ieder te sluiten en gesloten te houden met onmiddellijke ingang voor een periode van twee weken.
Bij besluit van 6 juni 2014 heeft de burgemeester bevolen om het café voor een ieder te sluiten en gesloten te houden van 10 juni 2014 9.00 uur tot vier weken na ontvangst van de bestuurlijke rapportage.
Bij besluit van 23 juni 2014 heeft de burgemeester het besluit van 6 juni 2014 gewijzigd door te bevelen om het café voor een ieder te sluiten en gesloten te houden van 10 juni 2014 9.00 uur tot 7 augustus 2014 24.00 uur.
Bij besluit van 5 augustus 2014 heeft de burgemeester de aan [appellant] verleende drank- en horecavergunning en aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten ingetrokken.
Bij besluit van 18 december 2014 heeft de burgemeester de door [appellant] tegen de voormelde besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De burgemeester heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. V.M. Weski, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M. Atkins, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, zijn verschenen.
Overwegingen
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
1. In het in hoger beroep ingediende verweerschrift stelt de burgemeester zich op het standpunt dat het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, omdat het hogerberoepschrift door de Afdeling is ontvangen na afloop van de termijn voor het indienen daarvan.
2. Bij brief van 24 juli 2015 heeft de rechtbank aan de gemachtigde van [appellant] medegedeeld dat zij in het beroep met zaak nr. 15/698 uitspraak heeft gedaan. Bij die brief was niet de uitspraak van 16 juli 2015 in zaak nr. 15/698 maar een uitspraak in een andere zaak gevoegd. Op 31 juli 2015 is de uitspraak van 16 juli 2015 in zaak nr. 15/698 aan de gemachtigde van [appellant] gefaxt. Bij brief van 14 september 2015, door de Afdeling op die dag ontvangen, is namens [appellant] hoger beroep ingesteld.
3. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder a, blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen.
Ingevolge artikel 6:24 is afdeling 6.2, met uitzondering van artikel 6:12, van overeenkomstige toepassing, indien hoger beroep of incidenteel hoger beroep kan worden ingesteld.
Ingevolge artikel 8:37, eerste lid, geschiedt de verzending van een afschrift van de uitspraak door de griffier bij aangetekende brief of bij brief met ontvangstbevestiging, tenzij de bestuursrechter anders bepaalt.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de verzending van stukken door de griffier voor het overige bij gewone brief, tenzij de bestuursrechter anders bepaalt.
Het gerechtsbestuur van de rechtbank Den Haag heeft op 4 maart 2014 een regeling vastgesteld die overeen komt met de Procesregeling bestuursrecht 2013.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van die Procesregeling verzendt de griffier de uitnodiging voor de zitting aangetekend of met bericht van ontvangst of per fax, tenzij de rechtbank anders bepaalt.
Ingevolge het tweede lid verzendt de griffier stukken waarin (de griffier van) de rechtbank een laatste termijn stelt voorafgaande aan mogelijke vereenvoudigde afdoening, eveneens aangetekend of met bericht van ontvangst of per fax.
Ingevolge het derde lid verzendt de griffier stukken waarop artikel 8:37, tweede lid, van de Awb betrekking heeft bij gewone brief of per fax, tenzij de rechtbank anders bepaalt.
4. Nu bij de brief van 24 juli 2015 niet de uitspraak van 16 juli 2015 in zaak nr. 15/698 gevoegd was, is de aangevallen uitspraak niet bij die brief op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt en is de termijn voor het indienen van hoger beroep niet op de dag daarna aangevangen.
4.1. Van verzending van de uitspraak bij aangetekende brief of bij brief met ontvangstbevestiging, als bedoeld in artikel 8:37, eerste lid, van de Awb, mag de rechtbank slechts afzien, indien de andere wijze van verzending met dezelfde waarborgen is omkleed (Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, blz. 124). Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4068), brengt dit mee dat, indien de rechtbank een uitspraak per faxbericht wil verzenden, zij er zorg voor dient te dragen dat het aldus verzonden bericht dezelfde aandacht krijgt van de ontvanger als een hem op de in artikel 8:37, eerste lid, van de Awb voorgeschreven wijze toegezonden bericht van de rechtbank. 4.2. De rechtbank Den Haag heeft niet in haar procesregeling opgenomen dat uitspraken in beginsel per fax worden verzonden. De gemachtigde van [appellant] mocht er daarom van uitgaan dat de uitspraak in beginsel bij aangetekende brief of bij brief met ontvangstbevestiging zou worden verzonden. Voorts is niet gebleken dat de rechtbank er op andere wijze zorg voor heeft gedragen dat de fax van 31 juli 2015 dezelfde aandacht zou krijgen als een op de in artikel 8:37, eerste lid, van de Awb voorgeschreven wijze toegezonden bericht. De aangevallen uitspraak is daarom niet met de fax van 31 juli 2015 op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt en de termijn voor het indienen van hoger beroep is niet op de dag daarna aangevangen.
4.3. Nu de rechtbank de aangevallen uitspraak niet voor 14 september 2015 op de voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt, was de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift op 14 september 2015, de dag waarop de Afdeling het hogerberoepschrift heeft ontvangen, niet aangevangen. Ingevolge artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen. Nu de aangevallen uitspraak reeds op 16 juli 2015 tot stand was gekomen, blijft niet-ontvankelijkverklaring van het hogerberoepschrift van [appellant] achterwege.
4.4. Het hoger beroep is ontvankelijk.
Inleiding op de inhoud van de zaak
5. In een voorlopige bestuurlijke rapportage van 27 mei 2014 van de districtschef Leiden-Bollenstreek van de politie staat het volgende.
Op 27 mei 2014 om 4:50 uur ontving de meldkamer meerdere meldingen van een mogelijke schietpartij bij het café. Toen politiemedewerkers ter plaatse kwamen, stond [appellant] buiten het café en verklaarde hij dat kinderen met vuurwerk hadden gegooid. In het café waren tien personen een kaartspel aan het spelen. Die personen zijn aangehouden. Voor hen op tafel lag een geldbedrag van in totaal ruim € 6000,00 en een groot aantal pokerfiches. [appellant] heeft later verklaard dat hij acht tot tien personen in het café heeft binnengelaten en dat daarna een vriendschappelijk pokertoernooitje plaatsvond met uitsluitend bekenden van hem. De vijf schutters zijn gevlucht in een auto en zijn later aangehouden. Bij het café zijn twee patroonhulzen gevonden.
De districtschef adviseert de burgemeester om in afwachting van nader rechercheonderzoek het café te sluiten.
5.1. Aan het besluit van 27 mei 2014 heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat op 27 mei 2014 een schietincident bij het café heeft plaatsgevonden waarbij tweemaal is geschoten en meer dan één persoon betrokken was, dat vijftien verdachten zijn aangehouden, dat de districtsrecherche onderzoek doet en dat de districtschef heeft geadviseerd om in afwachting van het onderzoek het café te sluiten.
5.2. In een voorlopige bestuurlijke tussenrapportage van 5 juni 2014 van de districtschef Leiden-Bollenstreek van de politie staat het volgende.
[appellant] is in het weekend van 30 mei 2014 tot en met 1 juni 2014 in Amsterdam aangehouden. Hij zat met vier personen in een auto, waarin 150 gram hasj en € 1600,00 in kleine coupures is aangetroffen. De zaak is geseponeerd. De verdachten van het schietincident hebben verklaard dat zij bij het café wilden inbreken of het café wilden beroven, omdat zij wisten dat daar gegokt werd. De verdachten zijn niet afkomstig uit Nederland.
De districtschef adviseert de burgemeester om in afwachting van het lopende opsporingsonderzoek de sluiting van het café te verlengen.
5.3. In het besluit van 6 juni 2014 heeft de burgemeester vermeld dat hij het nodig acht dat de sluiting van het café hangende het rechercheonderzoek wordt gecontinueerd.
In het besluit van 23 juni 2014 heeft de burgemeester vermeld dat de districtschef aan hem heeft medegedeeld dat hij uiterlijk op 1 augustus 2014 een bestuurlijke rapportage zal ontvangen.
5.4. In een bestuurlijke rapportage van 4 augustus 2014 van de districtschef Leiden-Bollenstreek van de politie staat het volgende.
Rondom het café wordt al jaren overlast ervaren. Uit de kentekens van de geparkeerde voertuigen kan worden afgeleid dat het café regelmatig wordt bezocht door personen die in het buitenland verblijven. Het café is genoemd in een onderzoek naar de internationale handel in harddrugs. Acht van de tien op 27 mei 2014 in het café aangetroffen personen hebben antecedenten op het terrein van geweld, mensenhandel, bedreiging, overvallen, gekwalificeerde vermogensdelicten en/of verkeersmisdrijven. De districtschef adviseert de burgemeester om het café definitief te sluiten.
5.5. In het besluit van 5 augustus 2014 heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat zich een gewettigde vrees voordoet dat het café een gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid. Daartoe acht hij van belang dat op 27 mei 2014 vijf gewapende personen getracht hebben het café te beroven, omdat zij wisten dat daar werd gegokt, en dat daarbij is geschoten.
5.6. In een brief van 24 september 2014 aan de burgemeester heeft de districtschef de volgende aanvullende informatie verstrekt.
In de aangifte van [appellant] van 27 mei 2014 staat: "Het zal omstreeks middernacht zijn geweest dat ik terug was in Leiden. Ik ben direct weer naar mijn café gegaan. Ik had mijn café gedurende mijn afwezigheid gesloten. Nadat ik dus weer terug was, kwamen allemaal bekenden van mij in het café. Ik denk dat er tussen de acht en tien personen weer in het café kwamen. (...) Wij gingen met zijn allen pokeren." In een proces-verbaal van bevindingen staat: "In het pand troffen wij, verbalisanten Van der Swan en Tasma, een groep aan van tien mannen. (...) In het pand zagen wij verbalisanten diverse fiches liggen welke gebruikt worden voor het spelen van poker. Bij diverse verdachten werden pokerfiches aangetroffen. Ook werden er bij verscheidene verdachten grote bedragen contant geld aangetroffen." In een proces-verbaal inbewaringstelling staat: "Het klopt dat we het café wilden bestelen. Het was rond 04.00 in de ochtend, we hadden een wapen gekocht en gingen naar leiden. Er was tegen ons gezegd dat er een café was, waar een machine was en geld was."
6. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester bij de besluiten van 27 mei 2014, 6 juni 2014 en 23 juni 2014, gelet op de bestuurlijke rapportages van 27 mei 2014 en 5 juni 2014 alsmede de mededeling dat een bestuurlijke rapportage op 1 augustus 2014 gereed zou zijn, in redelijkheid heeft mogen bevelen het café te sluiten en gesloten te houden. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de burgemeester de drank- en horecavergunning op grond van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder c, van de Drank- en Horecawet (hierna: de Dhw) terecht heeft ingetrokken, nu de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat zich een gewettigde vrees voordeed dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Tot slot heeft de burgemeester naar het oordeel van de rechtbank terecht de aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten ingetrokken.
De hogerberoepsgronden
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester bij besluiten van 27 mei 2014, 6 juni 2014 en 23 juni 2014 in redelijkheid heeft mogen bevelen het café te sluiten en gesloten te houden. Daartoe voert hij aan dat uit de bestuurlijke rapportages niet kan worden afgeleid dat de klanten die tijdens het schietincident in het café aanwezig waren bekenden van hem waren, dat zij op zijn uitnodiging aanwezig waren en dat die bekenden in verband kunnen worden gebracht met zware criminaliteit. De rapportages zijn onzorgvuldig tot stand gekomen en bevatten onjuistheden en niet op feiten gebaseerde verdachtmakingen. Sluiting tot 7 augustus 2014 was niet noodzakelijk, nu er geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden, aldus [appellant].
7.1. Ingevolge artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven.
Ingevolge het tweede lid is de burgemeester bevoegd bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn.
7.2. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 174 van de Gemeentewet (Kamerstukken II 1988/89, 19 403, nr. 10, blz. 92 en 93) volgt dat dit artikel de bevoegdheid behelst tot het geven van bevelen teneinde onverwijld in te grijpen in situaties die de veiligheid of de gezondheid bedreigen. De bevelen die uit hoofde van dit artikel worden gegeven, zien op concrete, zich direct aandienende, de veiligheid of gezondheid bedreigende situaties.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2612), is niet van belang of een de veiligheid of gezondheid bedreigende situatie al dan niet is ontstaan door een verwijtbaar handelen dan wel nalaten. 7.3. Uit de brief van 24 september 2014 van de districtschef aan de burgemeester blijkt dat [appellant] bij zijn aangifte op 27 mei 2014 heeft verklaard dat bekenden van hem in het café waren en dat zij poker aan het spelen waren. Deze verklaring is juist geparafraseerd in de voorlopige bestuurlijke rapportage van 27 mei 2014. In de bestuurlijke rapportage van 4 augustus 2014 staat dat acht van de tien op 27 mei 2014 in het café aangetroffen personen antecedenten hebben op het terrein van geweld, mensenhandel, bedreiging, overvallen, gekwalificeerde vermogensdelicten en/of verkeersmisdrijven. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de rapportages onzorgvuldig tot stand zijn gekomen, noch voor het oordeel dat de rapportages onjuistheden of niet op feiten gebaseerde verdachtmakingen bevatten. Verder heeft de burgemeester bij het besluit van 23 juni 2014 belang mogen hechten aan de mededeling van de districtschef dat de burgemeester uiterlijk op 1 augustus 2014 een bestuurlijke rapportage zal ontvangen.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester bij besluiten van 27 mei 2014, 6 juni 2014 en 23 juni 2014, gelet op de bestuurlijke rapportages van 27 mei 2014 en 5 juni 2014 alsmede de mededeling dat een bestuurlijke rapportage op 1 augustus 2014 gereed zou zijn, in redelijkheid heeft mogen bevelen het café te sluiten en gesloten te houden.
Het betoog faalt.
8. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester de drank- en horecavergunning en de aanwezigheidsvergunning heeft mogen intrekken. Een verwijzing naar het schietincident en de aannames dat [appellant] na het schietincident geen openheid van zaken heeft gegeven, het gokken zou hebben gefaciliteerd en het schietincident op die wijze heeft aangetrokken, zijn daartoe volgens [appellant] onvoldoende.
8.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Dhw wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde onder inrichting verstaan: de lokaliteiten waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte; en onder horecalokaliteit verstaan: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van de burgemeester het horecabedrijf uit te oefenen.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder c, wordt een vergunning door de burgemeester ingetrokken, indien zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.
Ingevolge artikel 30f, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de kansspelen wordt de vergunning ingetrokken indien voor een inrichting, als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder a en b, niet de vergunning van kracht is, die ingevolge de voor die inrichting geldende bepalingen is vereist.
Ingevolge artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, kan de vergunning, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten, slechts worden verleend in een hoogdrempelige inrichting.
Ingevolge artikel 30, aanhef en onder d, wordt in deze wet onder hoogdrempelige inrichting verstaan: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Dhw, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend.
8.2. Niet in geschil is dat op 27 mei 2014 een schietincident bij het café heeft plaatsgevonden, dat op dat moment in het café werd gepokerd en gegokt en dat [appellant] op dat moment in het café aanwezig was. Uit de voorlopige bestuurlijke rapportage van 27 mei 2014 blijkt dat [appellant] toen de politie ter plaatse kwam heeft verklaard dat kinderen met vuurwerk hadden gegooid. Voorts blijkt uit die bestuurlijke rapportage en de brief van 24 september 2014 dat [appellant] bij zijn aangifte heeft verklaard dat de in het café aanwezige personen bekenden van hem zijn. Uit de voorlopige bestuurlijke tussenrapportage van 5 juni 2014 en de brief van 24 september 2014 blijkt verder dat de verdachten van het schietincident hebben verklaard dat zij bij het café wilden inbreken of het café wilden beroven, omdat zij wisten dat daar gegokt werd.
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de burgemeester zich, gelet op het voorgaande, op het standpunt heeft mogen stellen dat zich een gewettigde vrees voordeed dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester derhalve terecht de drank- en horecavergunning en de aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten heeft ingetrokken.
Het betoog faalt.
Conclusie
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Noordhoek, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Noordhoek
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2016
819.