ECLI:NL:RVS:2016:2649
Raad van State
- Hoger beroep
- H. Troostwijk
- A.W.M. Bijloos
- G.M.H. Hoogvliet
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen het niet tijdig beslissen op handhavingsverzoek tegen overtredingen van de Wet minimumloon en Wet arbeid vreemdelingen
In deze zaak hebben [werknemer] e.a. hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 maart 2015, waarin het beroep van [werknemer] e.a. tegen het niet tijdig beslissen op hun verzoek om handhaving van de Wet minimumloon en de Wet arbeid vreemdelingen gegrond werd verklaard. De rechtbank had bepaald dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid binnen zes weken na de uitspraak een besluit op het handhavingsverzoek moest nemen. De minister heeft echter hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat het verzoek van [werknemer] e.a. niet als een verzoek om handhaving kon worden gekwalificeerd en dat zij geen belanghebbenden zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op zittingen in februari en mei 2016, waarbij de minister en [werknemer] e.a. vertegenwoordigd waren door hun advocaten. De Afdeling oordeelde dat het verzoek van [werknemer] e.a. wel degelijk als een verzoek om handhaving moet worden gekwalificeerd en dat zij belanghebbenden zijn, omdat de overtredingen van de Wmm en de Wav hen rechtstreeks raken in hun arbeidsbelangen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister een besluit moet nemen op het handhavingsverzoek. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan [werknemer] e.a. en werd griffierecht opgelegd.