ECLI:NL:RVS:2016:2570

Raad van State

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
28 september 2016
Zaaknummer
201501885/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na foutieve hertesten alcoholslot

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het CBR ongegrond verklaarde. Het CBR had op 20 juni 2014 besloten om het rijbewijs van [appellant] voor de categorie B met code 103 'rijden met een alcoholslot' ongeldig te verklaren, omdat er meer dan drie foutieve hertesten waren geregistreerd. De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had gehandeld, omdat de foutieve hertesten aan [appellant] konden worden toegerekend en er geen ruimte was voor een belangenafweging. In hoger beroep betoogde [appellant] dat de hertesten niet aan hem konden worden toegerekend, omdat het alcoholslot niet naar behoren functioneerde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het CBR de gegevens uit het alcoholslot terecht aan [appellant] had toegerekend. De Afdeling stelde vast dat het op de weg van [appellant] lag om aan te tonen dat de gegevens niet aan hem waren toe te rekenen, wat hij niet had gedaan. De rechtbank had terecht overwogen dat het CBR geen ruimte had voor een belangenafweging, gezien de dwingendrechtelijke bepalingen in de wet. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

201501885/1/A1.
Datum uitspraak: 28 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 januari 2015 in zaak nr. 14/8256 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2014 heeft het CBR het aan [appellant] afgegeven rijbewijs voor de categorie B met code 103 "rijden met een alcoholslot" ongeldig verklaard vanaf de zevende dag na dagtekening van het besluit.
Bij besluit van 22 augustus 2014 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
Het CBR heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak met zaken nrs. 201408538/1/A1 en 201506032/1/A1 gevoegd ter zitting behandeld op 16 februari 2016, waar [appellant], bijgestaan door E. Nooder, en het CBR, vertegenwoordigd door E. de Jong en R.J. Beekum, beiden werkzaam bij het CBR, en bijgestaan door mr. J. Bootsma, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
1. Bij besluit van 15 december 2011 heeft het CBR het aan [appellant] afgegeven rijbewijs ongeldig verklaard en hem verplicht aan een alcoholslotprogramma (hierna: asp) deel te nemen. Dat besluit is in rechte onaantastbaar. Door deel te nemen aan het asp heeft [appellant] een rijbewijs voor de categorie B met code 103 "rijden met een alcoholslot" verkregen.
Bij brief van 26 mei 2014 heeft het CBR aan [appellant] medegedeeld dat bij het uitlezen van het alcoholslot meer dan drie foutieve hertesten zijn geregistreerd, te weten de geweigerde hertesten op 13 juli 2012, 7 september 2012, 13 maart 2014 en 17 maart 2014. Van een geweigerde hertest is sprake indien de deelnemer ondanks een daartoe strekkend verzoek geen hertest heeft afgelegd. Het CBR heeft [appellant] bij genoemde brief verzocht daarover een schriftelijke verklaring af te leggen. [appellant] heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van de geweigerde hertesten. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 20 juni 2014 heeft het CBR besloten om het rijbewijs van [appellant] ongeldig te verklaren op grond van artikel 132 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) gelezen in verbinding met artikel 20, aanhef en onder l, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling). Het heeft daaraan ten grondslag gelegd dat er meer dan drie foutieve hertesten zijn geregistreerd en dat het in de schriftelijke verklaring van [appellant] geen aanleiding ziet om de beoordeling van de foutieve hertesten te herzien.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het CBR het aan [appellant] afgegeven rijbewijs voor de categorie B met code 103 "rijden met een alcoholslot" terecht ongeldig heeft verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat de foutieve hertesten aan [appellant] kunnen worden toegerekend en dat [appellant] niet heeft onderbouwd dat het alcoholslot niet naar behoren functioneerde. Voorts heeft zij daartoe overwogen dat hier dwingendrechtelijke bepalingen aan de orde zijn, zodat er geen ruimte was voor het CBR voor de door [appellant] gewenste belangenafweging.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld omdat hij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank dat de foutieve hertesten aan hem kunnen worden toegerekend en het CBR derhalve terecht zijn rijbewijs ongeldig heeft verklaard. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat hij niet betoogt dat de aan het besluit ten grondslag gelegde artikelen onverbindend dienen te worden verklaard.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de in geding zijnde hertesten niet aan hem kunnen worden toegerekend. Daartoe voert hij aan dat het in zijn auto ingebouwde alcoholslot niet naar behoren functioneerde. In dit verband wijst hij er op dat het systeem, zoals door het CBR is erkend in de brief van 13 februari 2013, eerder niet naar behoren functioneerde. Voorts wijst hij in dit verband op het feit dat hij na iedere uitlezing een brief met de resultaten heeft ontvangen, behalve na de uitlezing van 19 maart 2014. Pas bij de uitlezing van 20 mei 2014 is hij geïnformeerd over de foutieve hertesten in de periode waar de uitlezing van 19 maart 2014 betrekking op had. Voorts voert hij aan dat de hertesten niet aan hem kunnen worden toegerekend omdat het CBR hem niet tijdig heeft geïnformeerd dat hij desgevraagd een hertest moet afleggen bij het verlaten van zijn auto. Volgens [appellant] heeft het CBR hem pas in een laat stadium hierover op de hoogte gesteld.
2.1. Ingevolge artikel 132c, achtste lid, van de Wvw 1994 worden de gegevens die periodiek worden uitgelezen uit het alcoholslot toegerekend aan degene aan wie deelname aan een asp is opgelegd.
2.2. Niet in geschil is dat er vier hertesten zijn geweigerd. Tussen partijen is slechts in geschil of de geweigerde hertesten van 13 maart 2014 en 17 maart 2014 zoals deze zijn uitgelezen uit het alcoholslot aan [appellant] kunnen worden toegerekend.
2.3. Zoals vermeld in de uitspraak van heden ECLI:NL:RVS:2016:2534 rekent het CBR de gegevens die worden uitgelezen uit het alcoholslot niet toe aan degene aan wie deelname aan het asp is opgelegd indien aantoonbaar is dat de deelnemer niet verantwoordelijk is voor de gegevens. Naar het oordeel van de Afdeling ligt het op de weg van de deelnemer om, zoveel mogelijk met objectieve en verifieerbare gegevens, aan te tonen dat de uitgelezen gegevens niet aan hem zijn toe te rekenen.
2.4. In hetgeen [appellant] in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het alcoholslot niet naar behoren functioneerde en dat de geweigerde hertesten, zoals die zijn uitgelezen uit het alcoholslot om die reden niet aan [appellant] kunnen worden toegerekend. Dat [appellant] na de uitlezing van 19 maart 2014 geen brief heeft ontvangen met de resultaten maakt niet dat de resultaten niet aan hem kunnen worden toegerekend. Het CBR heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep toegelicht dat een brief met de resultaten slechts wordt verstuurd na een reguliere uitlezing, hetgeen niet door [appellant] wordt betwist. De uitlezing van 19 maart 2014 heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de foutieve hertesten van 13 maart 2014 en 17 maart 2014 en betreft derhalve geen reguliere uitlezing. Het tijdsverloop tussen de uitlezing van 19 maart 2014 en het besluit van 20 juni 2014 is niet zodanig lang dat de gegevens om die reden niet kunnen worden toegerekend. De enkele omstandigheid dat het alcoholslot eerder niet naar behoren functioneerde, maakt niet dat het ook op 13 maart 2014 en 17 maart 2014 niet functioneerde, reeds omdat dat niet functionerende alcoholslot is vervangen. Wat betreft het niet tijdig geïnformeerd zijn door het CBR over de werking van het alcoholslot wordt overwogen dat het CBR ter zitting onweersproken heeft gesteld dat in het verstrekte handboek "Asp deelnemer handboek" staat dat er altijd een hertest moet worden afgelegd indien daarom is verzocht. Ter zitting heeft [appellant] erkend dat hij het handboek heeft ontvangen, maar niet meteen aan het begin van zijn deelname in 2012. Dat laat onverlet dat [appellant] op 13 maart 2014 en op 17 maart 2014 op de hoogte was van het feit dat hij altijd een hertest moest afleggen. In het gestelde niet tijdig informeren over de werking van het alcoholslot ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de geweigerde hertesten niet aan [appellant] kunnen worden toegerekend.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het CBR de geweigerde hertesten van 13 juli 2012, 7 september 2012, 13 maart 2014 en 17 maart 2014 aan het besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Nu er vier geweigerde hertesten zijn geconstateerd, is er aan artikel 20, aanhef en onder l, van de Regeling voldaan en heeft de rechtbank terecht overwogen dat het CBR terecht het rijbewijs van [appellant] ongeldig heeft verklaard.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de gevolgen van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Daartoe voert hij aan dat hij dubbel wordt gestraft en dat hij nu ten onrechte opnieuw voor de duur van twee jaar moet deelnemen aan het asp. Dit terwijl er thans geen asp meer worden opgelegd in met zijn geval vergelijkbare gevallen.
3.1. Gelet op de bewoordingen van artikel 132, tweede lid, van de Wvw 1994, gelezen in verbinding met artikel 20, aanhef en onder I, van de Regeling is het CBR, indien de vereiste medewerking niet is verleend doordat er vier of meer foutieve hertesten zijn geregistreerd, gehouden om het rijbewijs ongeldig te verklaren. Bij het nemen van dat besluit bestaat voor het CBR geen ruimte om de persoonlijke omstandigheden van [appellant] te laten meewegen. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het CBR geen ruimte heeft voor een belangenafweging.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Nu hieruit volgt dat zich geen van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen omstandigheden voordoen op grond waarvan een veroordeling tot vergoeding van geleden schade kan worden uitgesproken, zal het verzoek van [appellant] daartoe reeds daarom worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Driel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2016
414-712.