ECLI:NL:RVS:2016:2492

Raad van State

Datum uitspraak
8 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
201606537/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van omgevingsvergunning voor het kappen van bomen in Utrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 september 2016 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geding tussen verzoeker A en verzoekster B, beiden wonend te Utrecht, en het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. Het beroep richt zich tegen het besluit van het college van 13 juli 2016, waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het kappen van 152 bomen, waaronder 110 bosplantsoenbomen en 42 laanbomen, en het verwijderen van 6.010 m2 bosplantsoen, inclusief 209 bosplantsoenbomen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van het college geschorst. Dit besluit is genomen in het licht van de onomkeerbare gevolgen van de uitvoering van het besluit en de aanstaande uitvoering ervan. Daarnaast is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die verzoeker A en verzoekster B hebben gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek, tot een bedrag van € 496,00, en dient het college ook het door hen betaalde griffierecht van € 168,00 te vergoeden. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat betaling aan een van de verzoekers bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij besluiten die onomkeerbare gevolgen kunnen hebben voor de betrokkenen, en de rol van de voorzieningenrechter in het bieden van tijdelijke bescherming totdat er een definitieve uitspraak is gedaan.

Uitspraak

201606537/2/R4.
Datum uitspraak: 8 september 2016 AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker A] en [verzoekster B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Utrecht,
verzoekers, en het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder. voorzitter: mr. J.A. Hagen griffier: mr. R.I.Y. Lap Het beroep richt zich tegen het besluit van het college van 13 juli 2016, kenmerk HZ_WABO-16-03524, waarbij het een omgevingsvergunning heeft verleend voor het kappen van 152 bomen (waarvan 110 stuks bosplantsoenbomen en 42 laanbomen) en het verwijderen van 6.010 m2 bosplantsoen (inclusief 209 bosplantsoenbomen). [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 13 juli 2016, kenmerk HZ_WABO-16-03524; II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van de bij [verzoeker A] en [verzoekster B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander; III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht aan [verzoeker A] en [verzoekster B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander. Daartoe overweegt hij het volgende.
In verband met de onomkeerbare gevolgen van de uitvoering van het besluit van 13 juli 2016 en de omstandigheid dat die uitvoering aanstaande is, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om bij wijze van ordemaatregel dat besluit te schorsen. Het college dient op de hiervoor vermelde wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. w.g. Hagen w.g. Lap
voorzitter griffier 288.