ECLI:NL:RVS:2016:2484

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
201506331/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de vaststelling van kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 30 juni 2015 oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2010 terecht op nihil heeft vastgesteld. De Belastingdienst/Toeslagen had op 20 mei 2014 besloten om de kinderopvangtoeslag definitief vast te stellen op nihil, omdat [appellant] niet kon aantonen dat hij de kosten voor kinderopvang volledig had voldaan. Dit besluit werd gehandhaafd na een bezwaar van [appellant] op 12 september 2014. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet in zijn recht stond, omdat hij slechts een deel van de kosten had betaald en dat er geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat als niet het volledige bedrag is voldaan.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de vaststelling op nihil onterecht is, omdat hij een gedeelte van de kosten wel heeft betaald. Hij stelt dat dit in strijd is met artikel 17 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 augustus 2016 behandeld. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2010. De Afdeling stelt vast dat [appellant] niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan opvangkosten heeft betaald en dat de terugvordering van de kinderopvangtoeslag geen onderwerp van geschil is in deze procedure.

De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201506331/1/A2.
Datum uitspraak: 14 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 juni 2015 in zaak nr. 14/6924 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2010 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 12 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.J. de Bruin, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E Groothuis, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding
1. [appellant] heeft een voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 ontvangen voor de kosten van de opvang van twee kinderen in kinderdagverblijf [kinderdagverblijf]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dat voorschot herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 20 mei 2014, gehandhaafd bij besluit van 12 september 2014, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2010 definitief vastgesteld op nihil. De dienst heeft daaraan ten grondslag gelegd dat uit contact met [kinderdagverblijf] is gebleken dat [appellant] een betalingsachterstand heeft en nog een bedrag van € 14.415,96 (exclusief administratiekosten) moet betalen voor de opvang in 2010. [appellant] kan dus niet aantonen dat hij de kosten voor kinderopvang over 2010 heeft voldaan en heeft daarom geen recht op kinderopvangtoeslag over dat jaar, aldus de dienst.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat [appellant] de kosten voor kinderopvang over 2010 niet volledig heeft voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] over 2010 geen recht op kinderopvangtoeslag heeft voor de kosten van de kinderopvang bij kinderdagverblijf [kinderdagverblijf]. De rechtbank heeft [appellant] niet gevolgd in zijn betoog dat hij recht heeft op kinderopvangtoeslag voor het gedeelte van de kosten dat hij wel heeft voldaan. De rechtbank heeft overwogen dat, afgezien van het feit dat [appellant] slechts heeft gesteld en niet met bewijsstukken heeft gestaafd dat hij € 11.165,66 heeft voldaan, volgens vaste rechtspraak er geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat indien slechts een deel van de kosten is voldaan. Dat [appellant] bezig is met een betalingsregeling met [kinderdagverblijf], doet daar volgens de rechtbank niet aan af.
Het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de vaststelling op nihil van de kinderopvangtoeslag over 2010 niet evenredig is, omdat hij een gedeelte van de kosten wel heeft betaald. Het gevolg daarvan is dat hij tweemaal moet betalen voor de afgenomen kinderopvang. Dat is volgens [appellant] in strijd met artikel 17 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Hij voert, onder verwijzing naar artikel 17 van het Handvest, aan dat het onredelijk en onbillijk is dat het bedrag van € 10.465,00 dat hij aantoonbaar heeft betaald aan [kinderdagverblijf] niet in mindering wordt gebracht op de terugvordering. Tot slot wordt daardoor eveneens een inbreuk gemaakt op zijn eigendomsrecht, als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, aldus [appellant].
3.1. De rechtbank heeft vastgesteld en door partijen is ter zitting bij de Afdeling bevestigd dat [appellant] het volledige bedrag aan opvangkosten over 2010 niet heeft betaald. [appellant] heeft daarom geen aanspraak op kinderopvangtoeslag over dat jaar. Daargelaten dat [appellant] zijn stelling dat hij een gedeelte van de kosten voor kinderopvang over 2010 wel heeft voldaan, niet heeft gestaafd met betaalbewijzen, betekent een betaling van een gedeelte van de totale opvangkosten niet dat hij aanspraak kan maken op een evenredig lagere kinderopvangtoeslag. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1610 en 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114), bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald.
3.2. Anders dan [appellant] betoogt, is er geen grond voor het oordeel dat de definitieve vaststelling op nihil van de kinderopvangtoeslag over 2010 in strijd is met artikel 17 van het Handvest en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Ingevolge artikel 51, eerste lid, van het Handvest zijn de bepalingen van dat Handvest slechts gericht tot de lidstaten, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Met het besluit van 12 september 2014 van de Belastingdienst/Toeslagen is geen recht van de Unie ten uitvoer gebracht, omdat met de regeling waarop dit besluit is gebaseerd geen Unierecht wordt omgezet en ook anderszins geen sprake is van een juridische situatie die binnen het toepassingsgebied van het Unierecht valt. Dit besluit valt dus niet binnen de materiële werkingssfeer van het Handvest. Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen met de definitieve vaststelling op nihil van de kinderopvangtoeslag over 2010 [appellant] geen eigendom ontnomen. Daarbij komt dat die toeslag is toegekend als voorschot en een voorschot geen ‘possession’ is in de zin van artikel 1, Eerste Protocol bij het EVRM. Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:691).
Voor zover [appellant] betoogt dat de terugvordering van de kinderopvangtoeslag over 2010 in strijd is met voormelde verdragsbepalingen, gaat hij eraan voorbij dat in deze procedure de terugvordering geen onderwerp van geschil is.
3.3. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] over 2010 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2016
609.