201601287/1/A2.
Datum uitspraak: 14 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2016 in zaak nr. 15/6703 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellante] over 2011 definitief vastgesteld op nihil en de reeds aan haar betaalde voorschotten over dat jaar teruggevorderd.
Bij besluit van 21 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 januari 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2016, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] huurt de woning op het adres [locatie] te Amsterdam van [gemachtigde], haar vader, die de woning in eigendom heeft. Uit de door [appellante] overgelegde bankafschriften volgt dat zij op 30 en 31 oktober 2014 de huur voor de maanden januari tot en met december 2011 heeft voldaan.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante] geen aanspraak heeft op huurtoeslag over 2011. Huurtoeslag is een tegemoetkoming in de kosten van het huren van een woning. Nu de huur over 2011 pas bijna drie jaar later is betaald, had [appellante] in 2011 geen huurlasten, aldus de dienst.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op dit standpunt heeft gesteld.
3. [appellante] kan zich met dit oordeel niet verenigen. In dit kader voert zij aan dat de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) niet voorschrijft op welk moment aan de verplichting tot betaling van de huurprijs dient te worden voldaan. Nu huurtoeslag bedoeld is voor huurders die over weinig financiële middelen beschikken, zijn doel en strekking van de Wht gediend met een regel die mensen tegemoet komt die niet in staat zijn de huurprijs op tijd te betalen. Zij moest in 2011 rondkomen van een tegemoetkoming studiekosten en kon de huurprijs over dat jaar pas betalen nadat zij van haar ouders in 2014 een toelage voor haar levensonderhoud had ontvangen, aldus [appellante].
3.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, van de Wht, wordt in deze wet en de bepalingen die daarop rusten onder huurtoeslag verstaan een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) in de kosten van het huren van een woning.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op de Wht de Awir van toepassing.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Awir, zoals deze wet luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, onder tegemoetkoming verstaan een financiële bijdrage van het Rijk op grond van een inkomensafhankelijke regeling.
3.2. De rechtbank heeft bij haar oordeel verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:521), waarin is geoordeeld dat doel en strekking van de regeling voor het toekennen van kinderopvangtoeslag en het belang van controle op een juiste besteding van overheidsgelden met zich brengen, dat de verschuldigde kosten voor kinderopvang daadwerkelijk ten tijde van die opvang of uiterlijk kort daarna moeten worden voldaan. In dit geding gaat het niet om kinderopvangtoeslag, maar om huurtoeslag. Nu zowel kinderopvangtoeslag als huurtoeslag een tegemoetkoming van het Rijk betreft en op beide toeslagregelingen de Awir van toepassing is, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat in dit geval bij voormelde uitspraak kan worden aangesloten. Dat doel en strekking van de regeling voor het toekennen van huurtoeslag gediend zouden zijn met een regel die huurders tegemoet komt die niet in staat zijn hun huur op tijd te betalen, zoals [appellante] stelt, miskent dat de huurtoeslag is bedoeld als bijdrage in de lasten van huurders met een inkomen onder een bepaalde grens, opdat deze de huurprijs tijdig en volledig kunnen voldoen. Daarbij geldt dat de hoogte van de bijdrage zodanig is, dat ook diegenen met een minimuminkomen of een bijstandsuitkering in staat worden geacht het bedrag van de huurprijs, dat overblijft na aftrek van de bijdrage en dat voor eigen rekening van de belanghebbende blijft, te voldoen.
Het voorgaande betekent dat de verschuldigde huurprijs daadwerkelijk ten tijde van of uiterlijk kort na het verstrijken van de periode waar de betalingsverplichting betrekking op heeft, moet zijn voldaan.
3.3. Vaststaat dat [appellante] de huur over 2011 pas op 30 en 31 oktober 2014 heeft voldaan en de betalingen dus niet ten tijde van of kort na het verstrijken van de periode waar de betalingsverplichting op ziet hebben plaatsgevonden. Betaling in 2014 van de huurkosten over 2011 is in beginsel te laat om deze kosten aan te merken als huurlasten. De stelling van [appellante] dat zij de huurprijs, die op grond van de huurovereenkomst maandelijks, vooruit, diende te worden betaald, niet eerder kon betalen, heeft zij niet gestaafd met gegevens of bescheiden waaruit die betalingsnood kan worden afgeleid. Daar komt bij dat zij in 2011 geen afspraak met de verhuurder heeft gemaakt over het achteraf betalen van de huurprijs en de termijn waarbinnen die betaling moest plaatsvinden. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de in 2014 betaalde bedragen niet aan het jaar 2011 kunnen worden toegerekend.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende huurtoeslag op grond van artikel 21 van de Awir alleen mag herzien indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en zij of haar partner dit wist of behoorde te weten. Nu de toegekende huurtoeslag pas op 24 februari 2015, en derhalve ruim drie jaar na afloop van het toeslagjaar is herzien en zij en haar partner niet konden weten dat het voorschot huurtoeslag ten onrechte was verstrekt, mochten zij erop vertrouwen dat zij recht hadden op de huurtoeslag, aldus [appellante].
4.1. Artikel 21 van de Awir is alleen van toepassing op een herziening van een reeds definitief vastgestelde tegemoetkoming. Nu de huurtoeslag van [appellante] bij besluit van 24 februari 2015 voor het eerst definitief is vastgesteld, en dit besluit aldus geen herziening van een eerdere definitieve vaststelling betreft, faalt het betoog in zoverre.
4.2. Voorts kan het betoog van [appellante] dat zij erop mocht vertrouwen dat zij recht had op huurtoeslag haar niet baten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH9242), vloeit uit artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vierde (thans: vijfde) lid, van de Awir voort dat aan het verlenen van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Gelet hierop had [appellante], zolang de tegemoetkoming nog niet was vastgesteld, er rekening mee te houden dat het voorschot zou worden herzien, als zou blijken dat zij geen aanspraak op huurtoeslag heeft. 5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd. Dit betekent dat [appellante] geen recht heeft op huurtoeslag over 2011.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Ouwehand
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2016
752.