ECLI:NL:RVS:2015:521

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
201400942/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 19 december 2013 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de herziening van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen. Bij besluit van 16 september 2010 werd het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 herzien en vastgesteld op € 4.365,00. [Appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna [appellant] in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 30 januari 2015 trok [appellant] zijn hoger beroep in voor het toeslagjaar 2009. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak vervolgens behandeld. [Appellant] voerde aan dat hij de kosten voor kinderopvang in 2008 pas in 2012 kon voldoen, omdat hij niet op de hoogte was van de verplichtingen. Hij stelde dat de Belastingdienst/Toeslagen en het gastouderbureau hem verkeerd hadden voorgelicht. De Afdeling overwoog dat de kosten voor kinderopvang daadwerkelijk ten tijde van de opvang of kort daarna moeten worden voldaan om in aanmerking te komen voor de toeslag.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de in 2012 betaalde kosten niet aan het jaar 2008 konden worden toegerekend. Ook het betoog van [appellant] dat hij een deel van de kosten in natura had voldaan, werd verworpen, omdat hij niet kon aantonen dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201400942/1/A4.
Datum uitspraak: 25 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 december 2013 in zaak nr. 12/3842 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] over 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien op € 4.365,00 vastgesteld.
Bij besluit van 2 oktober 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] over 2008 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien op € 3.875,00 vastgesteld.
Bij besluit van 25 juni 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen die besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.W.G.J. de Haas en [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ter zitting heeft [appellant] zijn hoger beroep, voor zover dat betrekking heeft op het toeslagjaar 2009, ingetrokken.
2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder j, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) in de kosten van kinderopvang verstaan.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Awir van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de toeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1o. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2o. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3o. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt opvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
3. Aan het besluit 25 juni 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen onder meer ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij in 2008 de door hem gestelde kosten van de kinderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau] heeft gehad.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door hem in 2012 aan de gastouders betaalde kosten, niet kunnen worden toegerekend aan het jaar 2008. Daartoe voert hij aan dat hij de kosten voor kinderopvang in 2008 niet eerder dan in 2012 kon voldoen, omdat hij eerder niet wist dat hij die kosten moest voldoen. Volgens hem hebben de Belastingdienst/Toeslagen en het gastouderbureau hem verkeerd voorgelicht.
Ter zitting heeft hij toegelicht dat aanvankelijk was beoogd dat de kosten voor kinderopvang zouden worden beschouwd als schenking door de gastouders aan hem, zodat hij die kosten niet aan de gastouders hoefde te voldoen. Voorts heeft hij gesteld een deel van de kosten van kinderopvang in natura aan de gastouders te hebben voldaan. Daartoe verwijst hij naar de door hem als bijlagen bij zijn nader stuk van 16 januari 2015 overgelegde rekeningoverzichten en facturen.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 30 mei 2012 in zaak nr. 201110472/1/A2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die voor de toeslag in aanmerking wil komen moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is.
4.2. Niet in geschil is dat [appellant] een gedeelte van de kosten van de kinderopvang in 2008 pas in 2012 heeft voldaan. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2013 in zaak nr. 201210719/1/A2, overwogen dat doel en strekking van de regeling voor het toekennen van kinderopvangtoeslag en het belang van controle op een juiste besteding van overheidsgelden met zich brengen dat de verschuldigde kosten voor kinderopvang daadwerkelijk ten tijde van die opvang of uiterlijk kort daarna moeten worden voldaan. Betaling in 2012 van een deel van de kosten voor kinderopvang die in 2008 heeft plaatsgevonden, is te laat om deze kosten aan te kunnen merken als kosten van die opvang. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de in 2012 betaalde kosten niet aan het jaar 2008 kunnen worden toegerekend.
Voorts kan het betoog van [appellant] dat de kosten aanvankelijk als schenking door de gastouders aan hem werden beschouwd, wat daar ook van zij, hem niet baten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 juni 2013 in zaak nr. 201205528/1/A2) verzetten doel en strekking van de regeling tot het toekennen van kinderopvangtoeslag zich ertegen dat bij verrekening van de schenking met de verschuldigde kosten aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat. Daartoe is in aanmerking genomen dat door de wetgever bedoeld is dat, om voor toeslag in aanmerking te kunnen komen, de kosten van de opvang daadwerkelijk door de vraagouder moeten zijn gedragen.
Ook het betoog van [appellant] dat hij een gedeelte van de kosten in natura heeft voldaan, wat daar ook van zij, kan hem niet baten, reeds omdat hij moet kunnen aantonen dat hij de door hem gestelde kosten van kinderopvang geheel, en niet gedeeltelijk, heeft voldaan. Bovendien is niet aannemelijk gemaakt dat de overgelegde rekeningoverzichten en facturen betrekking hebben op betalingen in natura aan de gastouders. Uit die stukken noch de overige door [appellant] overgelegde stukken blijkt dat de door hem betaalde goederen en diensten ten goede zijn gekomen aan de gastouders als tegenprestatie voor de door hen geboden kinderopvang.
Ten aanzien van de stelling van [appellant] dat hij verkeerd is voorgelicht, overweegt de Afdeling dat uit artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, en artikel 7, eerste lid, van de Wko volgt dat kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming van het Rijk in de kosten van kinderopvang is, die afhankelijk is van het inkomen van de ouder. Een deel van de kosten van kinderopvang blijft derhalve voor rekening van de ouder. De omstandigheid dat [appellant], naar hij stelt, hierover niet juist is voorgelicht, laat onverlet dat dit uit de Wko volgt.
De betogen falen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Borman w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015
687.