201508323/1/A1.
Datum uitspraak: 14 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, wonend te Blaricum,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 23 oktober 2015 in zaken nrs. 15/4866, 15/4867, 15/4887 en 15/4888 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Blaricum.
Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2015 heeft het college aan de provincie Noord-Holland een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 5 gewone beuken, 1 grove den, 11 zomereiken, 11 schijnacacia’s en 1 Hollandse iep ten behoeve van het verbreden van de wegverharding N527 gelegen op het perceel Oranje Nassaulaan tussen de Prins Hendriklaan en de Koning Willem III laan te Blaricum.
Bij besluit van 4 augustus 2015 heeft het college het door onder meer [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
[appellant] en anderen en de provincie Noord-Holland hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F.R.M. van Lent, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voort is als partij gehoord de provincie Noord-Holland, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Riessen, advocaat te Amsterdam, en ir. C.W. Kuijsten, ecoloog werkzaam bij Royal Haskoning.
Overwegingen
1. [appellant] en anderen beogen met hun hoger beroep te bereiken dat de bomen, waarvoor vergunning is verleend, niet worden gekapt. Ter zitting is namens de provincie echter verklaard dat deze bomen in februari 2016 allemaal al gekapt zijn. Volgens het college en de provincie hebben [appellant] en anderen daarom geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van hun hoger beroep.
2. Dit betoog faalt. Ingevolge artikel 4.16, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Blaricum 2010 kan het bevoegd gezag, indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld dan wel op andere wijze tenietgegaan, aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de te geven aanwijzingen binnen een te stellen termijn.
Het hoger beroep kan er in beginsel toe leiden dat een situatie als bedoeld in deze bepaling ontstaat. In dat geval kunnen [appellant] en anderen het college verzoeken de verplichting op te leggen te herbeplanten. Zij hebben daarom belang bij een inhoudelijke behandeling van hun hoger beroep.
3. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college en de provincie Noord-Holland ten onrechte hebben nagelaten onderzoek te doen naar de gevolgen van de te kappen bomen voor de vliegroutes van de daar aanwezige vleermuizen. Volgens hen worden verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet overtreden en is gelet op artikel 75d, eerste lid, van die wet een verklaring van geen bedenkingen vereist.
[appellant] en anderen betogen verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het door I. van Woersem opgestelde memo van 12 oktober 2015 wat betreft de grove den tegenstrijdig is met het rapport van de groendeskundige van 13 februari 2015.
4. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de Afdeling naar hetgeen is overwogen onder 4 tot en met 5.1 in de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4004. 5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2016
410.