ECLI:NL:RVS:2016:2450

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
201508146/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering opname huwelijk in gemeentelijke basisadministratie op basis van openbare orde

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 september 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om het huwelijk tussen [appellante] en [persoon] op te nemen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (gba). Het college had op 11 juni 2012 besloten het huwelijk niet op te nemen, omdat dit in strijd zou zijn met de Nederlandse openbare orde. Dit besluit werd later door de rechtbank Amsterdam bevestigd.

De zaak draait om de vraag of het huwelijk tussen [appellante] en [persoon] als een schijnhuwelijk kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had aangenomen dat het huwelijk niet was aangegaan met de intentie om de wettelijke plichten van een huwelijk te vervullen, maar om [persoon] toegang tot Nederland te verschaffen. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende feiten, waaronder het feit dat [appellante] niet aanwezig was bij de huwelijksvoltrekking en dat zij en [persoon] slechts een beperkt aantal foto's van elkaar konden overleggen.

In hoger beroep voerde [appellante] aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van een schijnhuwelijk, en dat de culturele achtergrond van haar en [persoon] niet was meegewogen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft echter geoordeeld dat de rechtbank op juiste gronden tot haar oordeel is gekomen. De Afdeling bevestigde dat het college terecht had geweigerd het huwelijk op te nemen in de persoonslijst, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201508146/1/A3.
Datum uitspraak: 14 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 september 2015 in zaak nr. 14/7216 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2012 heeft het college geweigerd het huwelijk tussen [appellante] en [persoon] (hierna: het huwelijk) op te nemen in de [appellante] betreffende persoonslijst in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: gba; thans de basisregistratie personen (hierna: brp)).
Bij besluit van 9 oktober 2014 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. I. Hagg, advocaat te Amsterdam, en vergezeld door Z. Tachaout, is verschenen.
Overwegingen
1. De Wet gba, die ten tijde van het besluit van 11 juni 2012 geldig was, is op 6 januari 2014 vervangen door de op dit geding van toepassing zijnde Wet brp.
Aanleiding
2. [appellante] is, blijkens een door haar overgelegde Marokkaanse huwelijksakte, op 10 januari 2012 in Marokko met [persoon] getrouwd. Deze huwelijksakte vermeldt dat het huwelijk is voltrokken in afwezigheid van [appellante], die zich voor deze gelegenheid door een gemachtigde heeft laten vertegenwoordigen. [appellante] en [persoon] hebben beiden de Marokkaanse nationaliteit. [persoon] heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland.
Het besluit van 9 oktober 2014
3. Bij het besluit van 9 oktober 2014 heeft het college, door naar het advies van de bezwaarschriftencommissie burgerzaken van 1 oktober 2014 (hierna: het advies) te verwijzen en de daarin vermelde motivering te onderschrijven en over te nemen, het besluit van 11 juni 2012 gehandhaafd. In het advies zijn de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd aan de conclusie dat het opnemen van het huwelijk in de [appellante] betreffende persoonslijst in strijd is met de Nederlandse openbare orde. [appellante], die in 1964 is geboren, verblijft sinds 2003 legaal in Nederland op grond van een eerder huwelijk waaruit geen kinderen zijn geboren. In 2007 heeft zij een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd gekregen en op 8 februari 2008 is dat huwelijk ontbonden. Deze echtscheiding is op 11 augustus 2011 door de Marokkaanse autoriteiten erkend. [appellante] is elf jaar ouder dan [persoon]. [persoon] is eerder met een andere vrouw getrouwd geweest die tien jaar jonger is dan hij. [persoon] heeft in 2004 en 2005 geprobeerd een machtiging tot voorlopig verblijf in Nederland te krijgen en heeft naar eigen zeggen dertien jaar illegaal in Nederland verbleven. [appellante] en [persoon] hebben ter staving van hun relatie uitsluitend zeven foto's kunnen overleggen die op dezelfde dag en op dezelfde locatie zijn genomen. [appellante] heeft [persoon] voorafgaande aan het huwelijk nimmer in Marokko bezocht en is niet bij de voltrekking daarvan aanwezig geweest. Tijdens een gesprek dat op 7 juni 2012 heeft plaatsgevonden heeft [appellante] de naam van degene die haar bij deze huwelijksvoltrekking heeft vertegenwoordigd niet kunnen noemen. Voorts is [appellante] slecht op de hoogte van de persoonlijke omstandigheden van [persoon]. Zij weet niet waar hij in Amsterdam-Osdorp heeft gewoond, kent zijn familie niet, is niet op de hoogte van zijn hobby's en kan geen details over zijn werk geven.
De aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft overwogen dat het college aan de feiten en omstandigheden als hiervoor onder 3 weergegeven, in onderling verband bezien, het vermoeden heeft mogen ontlenen dat het oogmerk van [appellante] en [persoon], dan wel dat van één van hen, ten tijde van het aangaan van het huwelijk niet was gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, maar op het verkrijgen van toelating tot Nederland. Gelet hierop heeft het college aannemelijk mogen achten dat het huwelijk een schijnhuwelijk is. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB4705) heeft de rechtbank overwogen dat bij beantwoording van de vraag of sprake is van een schijnhuwelijk het oogmerk ten tijde van het opmaken van de huwelijksakte bepalend is, zodat geen betekenis toekomt aan de door [appellante] gestelde omstandigheid dat zij sinds de huwelijksvoltrekking meer dan één keer naar Marokko is geweest en [persoon] inmiddels beter heeft leren kennen. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het ontlenen van gegevens over het huwelijk aan de door [appellante] overgelegde Marokkaanse huwelijksakte in strijd is met de Nederlandse openbare orde, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank het hiervoor onder 4 vermelde ten onrechte heeft overwogen. [appellante] voert daartoe aan dat, wegens de culturele achtergrond van haar en [persoon], onvoldoende grondslag bestaat voor de conclusie, dat aannemelijk is dat hun huwelijk een schijnhuwelijk is. Daartoe stelt zij zich op het standpunt dat het voor stellen met een Marokkaanse achtergrond niet ongebruikelijk is dat zij elkaar ten tijde van de huwelijksvoltrekking nog niet zo goed kennen. Voorts stelt zij dat alle Marokkaanse huwelijken zijn gericht op het vervullen van de aan de huwelijkse staat verbonden plichten. Ter toelichting verwijst [appellante] naar het rapport "Over het huwelijk gesproken: partnerkeuze en gedwongen huwelijken onder Marokkaanse, Turkse en Hindoestaanse Nederlanders" van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken van augustus 2005. Gelet hierop had de rechtbank in dit geval bovendien betekenis moeten toekennen aan de door [appellante] aangevoerde omstandigheden die zich sinds de huwelijksvoltrekking hebben voorgedaan. Dat [persoon] vaker getrouwd is geweest en langere tijd onrechtmatig in Nederland heeft verbleven, sluit niet uit dat zij en [persoon] de wens hebben om het leven met elkaar te delen, aldus [appellante]. Ter zitting van de Afdeling heeft [appellante] het betoog nader toegelicht door te stellen dat haar in redelijkheid niet kan worden verweten dat zij tijdens een gesprek, dat op 7 juni 2012 tussen haar en twee bij de gemeente werkzame ambtenaren heeft plaatsgevonden, te kennen heeft gegeven dat zij geen namen kan noemen van broers en zussen van [persoon], omdat zij tijdens dat gesprek zenuwachtig was en die namen toen niet uit haar hoofd kende.
5.1. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder c, van de Wet brp wordt in deze wet en in de daarop berustende bepalingen onder de persoonslijst verstaan: het geheel van gegevens, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, en 2.69, eerste lid, over één persoon in de brp.
Ingevolge dit artikel, aanhef en onder e, wordt in deze wet en in de daarop berustende bepalingen onder de ingeschrevene verstaan: degene ten aanzien van wie een persoonslijst in de brp is opgenomen.
Ingevolge artikel 2.7, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, worden in de brp over de ingeschrevene gegevens opgenomen over de burgerlijke staat waar het onder meer betreft het huwelijk.
Ingevolge artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder c, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit.
Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in dat geschrift vermelde feiten.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 50, 53 en 71a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is het sluiten van een schijnhuwelijk in strijd met de openbare orde. Van een schijnhuwelijk is sprake indien het oogmerk van de aanstaande echtgenoten of echtgenoten, dan wel één hunner, niet is gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, doch op het verkrijgen van toelating tot Nederland.
5.2. Blijkens het verslag van het gesprek dat op 7 juni 2012 heeft plaatsgevonden, heeft [appellante] tevens verklaard dat zij elke dag telefonisch contact heeft met [persoon] en dat daarbij vooral over familie wordt gepraat. Ter zitting van de Afdeling heeft [appellante] desgevraagd te kennen gegeven dat het verslag in zoverre juist is en dat deze telefoongesprekken hebben plaatsgevonden vanaf 9 december 2011, de dag waarop [persoon] naar Marokko is teruggekeerd. Blijkens een verslag van een gesprek dat op 4 juni 2013 tussen [persoon] en een medewerker van de Nederlandse ambassade te Rabat heeft plaatsgevonden, heeft [persoon] te kennen gegeven dat [appellante] heel vaak met zijn moeder en een van zijn zussen spreekt. Ter zitting van de Afdeling heeft [appellante] desgevraagd te kennen gegeven dat zij vanaf 9 december 2011 heel vaak telefonisch contact heeft gehad met de moeder en twee zussen van [persoon]. Omdat [appellante] naar eigen zeggen vanaf 9 december 2011 op dagelijkse basis met [persoon] over familie heeft gesproken en vanaf die datum heel vaak telefonisch contact met de moeder en twee zussen van [persoon] heeft gehad, kan [appellante] niet worden gevolgd in haar standpunt dat haar in redelijkheid niet kan worden verweten dat zij op7 juni 2012 geen namen van broers en zussen van [persoon] heeft kunnen noemen.
5.3. Het door [appellante] overgelegde rapport van augustus 2005 biedt geen aanknopingspunten voor de conclusie dat alle tussen Marokkanen gesloten huwelijken op het vervullen van de aan de huwelijkse staat verbonden plichten zijn gericht. Voorts is in de verwijzing door [appellante] naar de Marokkaanse achtergrond van haar en [persoon] geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank een onjuiste toets heeft toegepast. Gezien de in hoger beroep onweersproken feiten en omstandigheden als hiervoor onder 3 weergegeven, in onderling verband bezien, alsmede gezien hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen, is de rechtbank terecht en op juiste gronden tot het oordeel gekomen dat het college terecht heeft geweigerd het huwelijk tussen [appellante] en [persoon], als vermeld in de door [appellante] overgelegde Marokkaanse huwelijksakte, op te nemen in de [appellante] betreffende persoonslijst in de brp.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Borman w.g. Robben
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2016
610.