ECLI:NL:RVS:2016:2431

Raad van State

Datum uitspraak
30 augustus 2016
Publicatiedatum
7 september 2016
Zaaknummer
201603034/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen besluit staatssecretaris over onderdak en leefgeld

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin zijn beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet-ontvankelijk werd verklaard. De vreemdeling had verzocht om onderdak en leefgeld, maar de staatssecretaris had hem voorwaardelijk onderdak aangeboden in een vrijheidsbeperkende locatie (VBL). De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling geen belang had bij de beoordeling van zijn beroep, omdat hij al onderdak kreeg van de gemeente Amsterdam. De vreemdeling ging hiertegen in hoger beroep, vertegenwoordigd door mr. J.H. Kruseman.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in hoger beroep vastgesteld dat de vreemdeling meerderjarig is en niet rechtmatig in Nederland verblijft. De vreemdeling betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat hij belang had bij een beoordeling van het aanbod van de staatssecretaris, omdat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ervan uitgaat dat hij gebruik kan maken van het onderdak dat de staatssecretaris biedt aan vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven. De Afdeling oordeelde dat de vreemdeling wel degelijk belang had bij de beoordeling van zijn beroep, en dat de rechtbank dit niet had onderkend.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het besluit van de staatssecretaris van 30 juni 2015 moet worden getoetst aan de beroepsgronden die bij de rechtbank zijn ingediend. De vreemdeling voerde aan dat de staatssecretaris geen voorwaarden mag verbinden aan het verstrekken van onderdak, maar de Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris in beginsel volstaat met een aanbod van voorwaardelijk onderdak in een VBL. De vreemdeling had niet aangetoond dat hij niet in staat was om aan de voorwaarden te voldoen. Het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201603034/1/V1.
Datum uitspraak: 30 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 april 2016 in zaak nr. 15/13670 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij brief van 4 mei 2015 heeft de staatssecretaris gereageerd op een verzoek van de vreemdeling om hem onderdak en leefgeld te verstrekken.
Bij besluit van 30 juni 2015 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 april 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.H. Kruseman, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Aanleiding
1. In hoger beroep is niet in geschil dat de vreemdeling meerderjarig is en niet rechtmatig in Nederland verblijft. De vreemdeling heeft de staatssecretaris verzocht om hem onderdak en leefgeld te verstrekken. In het besluit van 30 juni 2015 heeft de staatssecretaris de vreemdeling voorwaardelijk onderdak aangeboden in een vrijheidsbeperkende locatie (hierna: een VBL). De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdeling geen belang heeft bij een beoordeling van het door hem ingestelde beroep, omdat hij al onderdak krijgt van de gemeente Amsterdam. In hoger beroep bestrijdt de vreemdeling die overweging van de rechtbank.
Grief
2. De vreemdeling betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het college) ervan uitgaat dat hij gebruik kan maken van het onderdak dat de staatssecretaris niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen biedt. De vreemdeling voert aan dat hij belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep over het aanbod van de staatssecretaris van voorwaardelijk onderdak in een VBL en de vraag of dat onderdak in zijn geval beschikbaar is.
2.1. De in deze grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 19 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2286. Uit die uitspraak volgt dat de omstandigheid dat het college de vreemdeling, die niet rechtmatig in Nederland verblijft, onderdak biedt in de gemeente Amsterdam, niet betekent dat hij geen belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep over het aanbod van de staatssecretaris in het besluit van 30 juni 2015 van voorwaardelijk onderdak in een VBL. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De grief slaagt.
Conclusie
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 30 juni 2015 toetsen in het licht van de daartegen bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
4. De vreemdeling voert aan dat de staatssecretaris aan het verstrekken van onderdak geen voorwaarden mag verbinden. Verder voert de vreemdeling aan dat de staatssecretaris de aan het onderdak verbonden voorwaarde om mee te werken aan vertrek uit Nederland zo invult dat een vreemdeling oprecht en aantoonbaar de wens moet uiten om te vertrekken. Aan die voorwaarde kan hij nooit voldoen, zodat onderdak in een VBL voor hem niet beschikbaar is, aldus de vreemdeling.
4.1. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 26 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3415, kan de staatssecretaris in beginsel volstaan met een aanbod van voorwaardelijk onderdak in een VBL. Uit hetgeen de vreemdeling aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd blijkt niet dat hij door zijn psychische gesteldheid, althans voorlopig, niet in staat kan worden geacht de gevolgen van zijn handelen en nalaten te overzien. De staatssecretaris heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn in verband waarmee hij ten onrechte heeft volstaan met het aanbod van onderdak in een VBL onder de voorwaarde dat de vreemdeling meewerkt aan zijn vertrek uit Nederland.
Verder heeft de vreemdeling met zijn enkele stelling dat de staatssecretaris van hem verlangt dat hij oprecht en aantoonbaar de wens uit om uit Nederland te vertrekken en hij hieraan niet kan voldoen, niet gestaafd dat het aanbod van de staatssecretaris in het besluit van 30 juni 2015 niet reëel is. Dit laat onverlet dat indien de staatssecretaris de vreemdeling onderdak in een VBL weigert wegens het niet voldoen aan de voorwaarde om mee te werken aan vertrek uit Nederland, hij daartegen ingevolge artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bezwaar kan maken.
Dit betoog faalt.
5. Het betoog van de vreemdeling dat de staatssecretaris kiest voor een vorm van vertrek die strijdig is met Richtlijn 2008/115/EG (PB 2008 L 348; de Terugkeerrichtlijn) faalt, reeds omdat hij dit niet heeft toegelicht en niet duidelijk is wat de vreemdeling daarmee beoogt te betogen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 april 2016 in zaak nr. 15/13670;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.D.J. van Heijst, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Van Heijst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2016
787.