201509190/1/V2.
Datum uitspraak: 26 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht (hierna: de rechtbank), van 10 december 2015 in zaken nrs. 15/20379 en 15/20383 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 18 november 2015 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet-ontvankelijk verklaard. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 10 december 2015 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. E. Ceylan, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In hun grief klagen de vreemdelingen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij wegens het ontbreken van nieuwe elementen of bevindingen niet toekomt aan toetsing van de besluiten.
1.1. De rechtbank heeft het zogenoemde ne bis-beoordelingskader toegepast (uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC7124). De Afdeling heeft bij uitspraak van 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1759, echter overwogen dat dit beoordelingskader niet langer geldt, en dat de bestuursrechter daarom voortaan in alle gevallen het besluit op een opvolgende asielaanvraag overeenkomstig artikel 8:69 van de Awb moet toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden. Aangezien de rechtbank dit niet heeft gedaan, slaagt de grief. 2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 10 december 2015 in zaken nrs. 15/20379 en 15/20383;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Fernandez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2016
753.