201507231/1/A3.
Datum uitspraak: 31 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 september 2015 in zaak nr. 15/1737 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Hof van Discipline.
Procesverloop
Bij brief van 26 maart 2015 heeft [appellant] de rechtbank verzocht de Staat der Nederlanden te veroordelen tot schadevergoeding wegens onrechtmatige rechtspraak door het Hof van Discipline.
Bij uitspraak van 1 september 2015 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het verzoek kennis te nemen en bepaald dat [appellant] een vordering bij de burgerlijke rechter kan instellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister van Veiligheid en Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2016, waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door F.E.I.H. Muijtjens LLM, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Jusititie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is in zijn echtscheidingszaak bijgestaan door een advocaat. Tegen deze advocaat heeft hij een klacht ingediend bij de Raad van Discipline in het ressort 's-Hertogenbosch omdat zij hem naar zijn mening niet naar behoren heeft bijgestaan, ineffectief heeft geprobeerd informatie te verkrijgen en excessief heeft gedeclareerd. Bij beslissing van 22 april 2014 heeft de Raad de klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaard. Hiertegen heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij het Hof van Discipline. Bij beslissing van 15 december 2014 heeft het Hof de beslissing van de Raad bekrachtigd.
Volgens [appellant] is de beslissing van het Hof opzettelijk onjuist. Daarom wenst hij schadevergoeding van de Staat. Hij heeft zijn verzoek om schadevergoeding bij de bestuursrechter en niet bij de burgerlijke rechter ingediend, omdat burgerlijke rechters volgens hem bij de beoordeling ervan partijdig zullen zijn. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard van het verzoek kennis te nemen, omdat dat niet is gegrond op een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) of een ander in artikel 8:88 van de Awb genoemd handelen of nalaten van een bestuursorgaan.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard van zijn verzoek kennis te nemen. Hiertoe voert hij aan dat het hem bekend is dat hij zijn verzoek bij de burgerlijke rechter had moeten indienen, maar dat burgerlijke rechters, onder meer omdat zij in een zaak zelf geen feitenonderzoek mogen doen en de feiten in een zaak worden bepaald door wat een advocaat stelt, en zij met advocaten de meerderheid uitmaken in het Hof van Discipline, afhankelijk zijn van advocaten en daarom partijdig zijn in procedures tegen advocaten. Hij wijst er hierbij op dat burgerlijke rechters op onrechtmatige daad-vorderingen van voormalige cliënten tegen een advocaat vaak in het voordeel van de advocaat beslissen. Volgens hem is dit in strijd met de artikelen 6 en 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en had de rechtbank op grond van deze bepalingen toegang tot de onafhankelijke bestuursrechter moeten bieden. Artikel 8:88 van de Awb is in zoverre onverbindend, aldus [appellant]. Hij wijst er voorts op dat er in zijn zaak geen gegronde reden is waarom hij zich bij de behandeling van zijn verzoek zou moeten laten vertegenwoordigen, de advocaat door wie hij zich in een procedure bij de burgerlijke rechter zou moeten laten bijstaan belang heeft bij het verliezen van de zaak en de tarieven van advocaten te hoog zijn.
2.1. Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Awb wordt onder bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, worden onafhankelijke, bij de wet ingestelde organen die met rechtspraak zijn belast, alsmede de Raad voor de rechtspraak en het College van afgevaardigden, niet als bestuursorgaan aangemerkt.
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
2.2. De Afdeling heeft in de uitspraak van 1 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2005:AT6553) overwogen dat het Hof van Discipline een onafhankelijk bij wet ingesteld orgaan is dat met rechtspraak is belast als bedoeld in artikel 1:1, tweede lid, onder c, van de Awb. Het Hof is derhalve geen bestuursorgaan, zodat de rechtbank ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb niet bevoegd was van [appellant]s verzoek om schadevergoeding kennis te nemen. [appellant] kan uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter indienen. Dat [appellant] geen vertrouwen in de burgerlijke rechter heeft, brengt niet mee dat de bestuursrechter bevoegd is. Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Borman w.g. Hartsuiker
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2016
620.