201503876/1/A2.
Datum uitspraak: 31 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 april 2015 in zaak nr. 13/6028 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij twee verschillende besluiten van 27 oktober 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] toegekende voorschot over het berekeningsjaar 2008 op nihil en het toegekende voorschot over het berekeningsjaar 2009 op € 1.958,00 vastgesteld.
Bij besluit van 13 augustus 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2015, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanhouding van de zaak
1. De Afdeling heeft de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van de uitkomst in een aantal andere zaken. In deze zaken is staatsraad advocaat generaal mr. L.A.D. Keus verzocht een conclusie te nemen als bedoeld in artikel 8:12a van de Algemene wet bestuursrecht. De conclusie ziet op de vraag of de Awir een grondslag biedt om de Belastingdienst/Toeslagen bevoegd te achten na het verstrijken van de termijnen van de artikelen 19 en 21 van die wet een voorschot te herzien en te wijzigen náár of de toeslag definitief vast te stellen óp een lager bedrag dan het voorschot dat eerder aan de aanvrager is toegekend. Het oordeel in die zaken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1484) betekent voor deze zaak dat de Belastingdienst/Toeslagen bevoegd was om de kinderopvangtoeslag van [appellant] bij besluiten van 27 oktober 2012 te herzien. Inleiding
2. [appellant] heeft op 1 november 2008 kinderopvangtoeslag aangevraagd voor de opvang van zijn [kind] bij de [gastouder]. De ingangsdatum van deze toeslag is, volgens de aanvraag van [appellant], 1 juli 2008 en [kind] zal 85 uur per maand tegen een prijs van € 6,10 per uur worden opgevangen bij de gastouder. Op 29 december 2008 heeft de Belastingdienst/Toeslagen voor 2008 een voorschot aan [appellant] toegekend van € 2.353,00.
Deze toeslag is voor het jaar 2009 automatisch gecontinueerd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op 29 december 2008 voor 2009 een voorschot aan [appellant] toegekend van € 4.264,00. Op 4 juni en 22 juli 2009 heeft [appellant] twee wijzigingen doorgegeven. De laatste betreft de melding dat [kind] vanaf 1 augustus 2009 voor 91 uur per maand wordt opgevangen bij het [kindercentrum] en voor 40 uur bij de gastouder, beide tegen een uurprijs van € 6,10. Daarop heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot van 2009 gewijzigd naar € 6.239,00.
Nadat de Belastingdienst/Toeslagen in 2010 en 2012 om informatie heeft verzocht en [appellant] hierop heeft gereageerd, heeft de dienst bij afzonderlijke besluiten van 27 oktober 2012 het voorschot voor 2008 op nihil en voor 2009 voor de opvang bij het [kindercentrum] op € 1.958,00 vastgesteld.
Besluitvorming
3. Uit de besluitvorming blijkt dat de Belastingdienst/Toeslagen het standpunt heeft ingenomen dat [appellant] alleen voor de opvang van [kind] bij het kindercentrum recht heeft op kinderopvangtoeslag. Voor de opvang bij de [gastouder] heeft [appellant] dit recht niet, omdat volgens de Belastingdienst/Toeslagen in het besluit van 13 augustus 2013 de overeenkomst die [appellant] heeft ingebracht het adres, de postcode en de woonplaats van [kind], de te betalen uurprijs, het aantal opvanguren per jaar en de duur van de overeenkomst niet bevat. Verder heeft [appellant] met de bewijsstukken die hij heeft overgelegd - bankafschriften - niet aangetoond dat er voor de opvang bij de gastouder is betaald, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
Aangevallen uitspraak
4. Aan de ongegrondverklaring van het beroep van [appellant] heeft de rechtbank het oordeel ten grondslag gelegd dat de Belastingdienst/Toeslagen de twee overeenkomsten die [appellant] heeft overgelegd, terecht ontoereikend heeft geacht om kinderopvangtoeslag voor de opvang door de [gastouder] toe te kennen. Dat wat [appellant] heeft aangevoerd over de betaling voor de opvang van [kind] bij de gastouder kan verder buiten behandeling blijven, aldus de rechtbank.
Wettelijk kader
5. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang, zoals deze luidde ten tijde van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Opvangkosten
6. [appellant] betoogt, onder verwijzing naar zijn bezwaarschrift en beroepschrift, dat de rechtbank had moeten ingaan op de vraag of het niet toekennen van kinderopvangtoeslag voor de opvang door [gastouder] redelijk is. [appellant] heeft een overzicht van contante betalingen en bankafschriften overgelegd om te bewijzen dat de opvangkosten zijn voldaan.
6.1. De Belastingdienst acht aangetoond dat de bemiddelingskosten zijn voldaan. In geschil is of [appellant] heeft aangetoond dat hij over 2008 een bedrag van € 2.687,70 en over 2009 een bedrag van 5.243,65 aan de gastouder heeft betaald.
Toeslagjaar 2008
6.2. [appellant] heeft een overzicht van contante betalingen overgelegd, waarop is vermeld dat hij op 1 november en 22 december 2008 in totaal € 3.115,00 aan de gastouder heeft betaald. [appellant] ondersteunt de betalingen met een overzicht van zijn betaalrekening, waarop drie bankopnames van ieder € 1000,00 op 31 oktober, 19 en 22 december 2008 staan.
Toeslagjaar 2009
6.3. [appellant] heeft een overzicht van girale en contante betalingen overgelegd, waarop is vermeld dat hij in 2009 en 2010 in totaal € 6.075,00 aan de gastouder heeft betaald. [appellant] ondersteunt de betalingen met overzichten van zijn bankrekening, waarop girale betalingen aan de gastouder in 2009 en bankopnames in 2009 en 2010 staan.
Beoordeling
6.4. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114 en van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2519, overweegt de Afdeling dat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Voorts dient, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 14 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1706, de aanvrager van kinderopvangtoeslag een contante betaling aan te tonen door middel van bewijzen van geldopnamen in combinatie met kwitanties. 6.5. [appellant] heeft geen maandelijkse kwitanties overgelegd. Hij heeft overzichten van betalingen in 2008, 2009 en 2010 overgelegd, die door de gastouder voor ontvangst zijn getekend. Voorts heeft hij overzichten van zijn bankrekening overgelegd waaruit geldopnamen blijken welke naar eigen zeggen strekken ter voldoening van de in dit overzicht vermelde bedragen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft er terecht op gewezen dat de bedragen in de overzichten in hoogte verschillen en niet zijn terug te voeren op de maandelijkse kosten van kinderopvang. De overzichten vermelden niet op welke perioden van kinderopvang de betaling betrekking heeft en het totaal van de overschreven bedragen en contante bedragen komt niet overeen met het totaal aan kinderopvangkosten. Uit de overgelegde overzichten van de bankrekening van [appellant] blijkt evenmin dat de geldopnamen zijn aangewend om de kosten van de kinderopvang te voldoen. Aan deze bewijsstukken heeft de Belastingdienst/Toeslagen daarom terecht niet de betekenis gehecht die [appellant] daaraan gehecht wil zien. Met de overgelegde stukken heeft [appellant] niet aangetoond de kosten van de opvang door de gastouder over 2008 en 2009 volledig te hebben voldaan.
De rechtbank is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat [appellant] geen aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslag over 2008 en dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 terecht op € 1.958,00 heeft gesteld.
Het betoog faalt.
Overeenkomst
7. Hetgeen [appellant] over de aan de opvang ten grondslag gelegde overeenkomst heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2016
97.