ECLI:NL:RVS:2016:2335

Raad van State

Datum uitspraak
17 augustus 2016
Publicatiedatum
24 augustus 2016
Zaaknummer
201600825/3/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging voorlopige voorziening bestemmingsplan Baarle-Nassau

Op 17 augustus 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoeker] en anderen, wonend te Baarle-Nassau, om wijziging van een eerder getroffen voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan van de gemeente Baarle-Nassau. Dit bestemmingsplan was op 21 oktober 2015 vastgesteld. In een eerdere uitspraak van 31 maart 2016 had de voorzieningenrechter al een deel van dit besluit geschorst. De verzoekers stelden dat er inmiddels graaf- en bouwwerkzaamheden hadden plaatsgevonden, ondanks toezeggingen van de raad en [belanghebbende] dat er geen werkzaamheden zouden plaatsvinden totdat er een uitspraak in de bodemzaak zou zijn gedaan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 augustus 2016, waarbij de verzoekers bijgestaan werden door hun advocaat, mr. W. Krijger, en de raad vertegenwoordigd was door ing. J. Klei.

De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij stelde vast dat de verzoekers nieuwe feiten en omstandigheden hadden aangedragen die aanleiding gaven om de voorlopige voorziening te heroverwegen. Echter, de voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was om de voorlopige voorziening te wijzigen, aangezien de bodemzaak al op 22 augustus 2016 ter zitting zou worden behandeld. De voorzieningenrechter merkte op dat de eerdere voorlopige voorziening nog steeds van kracht was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Uiteindelijk werd het verzoek om wijziging van de voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

201600825/3/R2.
Datum uitspraak: 17 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek van:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te Baarle-Nassau,
om wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:953, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen :
[verzoeker] en anderen, allen wonend te Baarle-Nassau,
en
de raad van de gemeente Baarle-Nassau,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie]" vastgesteld.
Bij uitspraak van 31 maart 2016 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 21 oktober 2015 gedeeltelijk geschorst.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht deze voorlopige voorziening te wijzigen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 augustus 2016, waar [verzoeker] en anderen, van wie [een der verzoekers] in persoon, bijgestaan door mr. W. Krijger, en de raad, vertegenwoordigd door ing. J. Klei, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende] ter zitting gehoord.
De voorzieningenrechter heeft met toepassing van artikel 8:68 van de Awb het onderzoek heropend, waarna partijen nadere stukken hebben ingediend.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
Ingevolge het tweede lid kan een belanghebbende die door de voorlopige voorziening rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen, een verzoek om opheffing of wijziging doen.
3. Bij eerder genoemde uitspraak heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit gedeeltelijk geschorst, voor zover dat plan het mogelijk maakt de in artikel 3.1 van de planregels mogelijk gemaakte voorzieningen op de voor "Gemengd" aangewezen gronden open te stellen voor publiek tussen 21.00 uur en 07.00 uur, behoudens voor zover het gaat om de openstelling ten behoeve van workshops op maximaal drie avonden per week.
4. [verzoeker] en anderen verzoeken om alsnog het gehele plan te schorsen. Tevens verzoeken zij de voorzieningenrechter om bij voorlopige voorziening te bepalen dat er gedurende de schorsing geen graaf- of bouwwerkzaamheden zijn toegestaan.
5. [verzoeker] en anderen betogen dat in de uitspraak van 31 maart 2016 niet het gehele plan is geschorst, omdat de raad en [belanghebbende] tijdens de behandeling van het eerste verzoek om voorlopige voorziening ter zitting hebben toegezegd dat er geen bouwwerkzaamheden zouden plaatsvinden zolang er geen uitspraak in de bodemzaak is gedaan. Deze toezeggingen zijn volgens hen geschonden. Er hebben graafwerkzaamheden plaatsgevonden, er is een fundering van 35 m lang en 0,6 m breed gestort op gronden waar voorheen geen fundering of bebouwing aanwezig was en daarop is een keerwand geplaatst, waardoor een constructie van 1,60 m hoog is ontstaan. Voor dit bouwwerk is geen omgevingsvergunning voor bouwen verleend, terwijl vergunningverlening ook niet mogelijk is, nu de gronden buiten het bouwvlak liggen. Voorts hebben de graafwerkzaamheden en egalisatie van de gronden ook zonder omgevingsvergunning plaatsgevonden in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Er is daarom tevens een verzoek tot handhaving aan het college van burgemeester en wethouders gedaan.
6. Het verzoek om wijziging van de getroffen voorlopige voorziening kan slechts voor toewijzing in aanmerking komen, indien [verzoeker] en anderen terecht een beroep doen op feiten of omstandigheden die hen ten tijde van hun vorige verzoek niet bekend waren en redelijkerwijs ook niet bekend konden zijn dan wel op nieuwe feiten of omstandigheden van na de uitspraak op het vorige verzoek, die een dergelijk herhaald verzoek rechtvaardigen. In de uitspraak van 31 maart 2016 is overwogen dat [verzoeker] en anderen vrezen overlast te zullen ondervinden wanneer in de toekomst gebruik wordt gemaakt van de maximale planologische mogelijkheden, zodat de voorzieningenrechter het verzoek in dat kader heeft beoordeeld. Nu nadien graaf- en bouwwerkzaamheden hebben plaatsgevonden op en in de voor "Gemengd" aangewezen gronden hebben zich nieuwe feiten of omstandigheden voorgedaan sedert die uitspraak die aanleiding kunnen geven de bij uitspraak van 31 maart 2016 getroffen voorlopige voorziening te wijzigen als bedoeld in artikel 8:87 van de Awb.
7. Ter zitting hebben de raad en [belanghebbende] ontkend dat zij tijdens de behandeling van het eerste verzoek om voorlopige voorziening ter zitting hebben toegezegd dat er geen werkzaamheden zullen plaatsvinden zolang er geen uitspraak in de bodemzaak is gedaan. [belanghebbende] heeft in zijn stuk en ter zitting toegelicht dat een fundering met een lengte van 25 m is gestort en hierop een keerwand op gelijke hoogte met het bestaande perron en het aangrenzende perceel is geplaatst. Deze werkzaamheden vinden plaats in het kader van het terugbrengen van het spoor op deze locatie. Volgens [belanghebbende] is het plaatsen hiervan vergunningsvrij, omdat het hoogteverschil minder dan 1 m bedraagt. De raad heeft zich ter zitting ook op het standpunt gesteld dat dit een vergunningsvrij bouwwerk betreft, zodat het plan hieraan niet in de weg kan staan. Volgens de raad kan schorsing van het plan daarom niet met zich brengen dat dergelijke bebouwing niet kan worden opgericht totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak. Ter zitting en in hun nadere stuk hebben [verzoeker] en anderen bestreden dat sprake is van een vergunningsvrij bouwwerk.
8. De voorzieningenrechter overweegt dat de vraag of de geplaatste fundering en de hierop opgerichte keerwand een vergunningsvrij bouwwerk zijn en de vraag of in strijd met het bestemmingsplan zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of van werkzaamheden op of in de voor "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden werkzaamheden zijn verricht geen betrekking hebben op het plan zelf, maar een handhavingskwestie betreffen. Handhavingsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Ter zitting heeft [belanghebbende] voorts toegezegd dat voordat uitspraak in de bodemzaak wordt gedaan geen andere al dan niet vergunningsvrije graaf- en bouwwerkzaamheden zullen worden verricht.
Gelet op het voorgaande en op de toezegging van [belanghebbende] acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat tot de datum waarop de Afdeling uitspraak doet in de bodemprocedure werkzaamheden zullen plaatsvinden die maken dat met het verzoek een spoedeisend belang is gemoeid dat het wijzigen van een getroffen voorlopige voorziening rechtvaardigt. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de bodemzaak reeds op 22 augustus 2016 ter zitting zal worden behandeld. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen [verzoeker] en anderen in hun verzoek om wijziging van de voorlopige voorziening hebben gesteld geen aanleiding voor het oordeel dat de uitspraak in de bodemzaak niet kan worden afgewacht.
9. Ter voorlichting aan partijen merkt de voorzieningenrechter op dat de bij de voormelde uitspraak van 31 maart 2016 getroffen voorlopige voorziening niet is vervallen en nog steeds geldt.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Schoor, griffier.
w.g. Koeman w.g. Schoor
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2016
758.