201601273/1/R1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wonend te Appeltern, gemeente West Maas en Waal, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellant sub 2], wonend te Appeltern, gemeente West Maas en Waal,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], wonend te Appeltern, gemeente West Maas en Waal, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3B]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente West Maas en Waal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Gouden Ham/De Schans, randzone" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
[partij A] en [partij B] hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2016, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. K.A. Luehof, werkzaam bij Univé Rechtshulp, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J.J.H. Hulshof, advocaat te Arnhem, [appellant sub 3B], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en de raad, vertegenwoordigd door H.T.M. den Boer en M.G.M. Megens, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door J. van der Burg, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij A] en [partij B] als partij gehoord.
Overwegingen
Het plan
1. Het plangebied wordt gevormd door twee deelplangebieden in het zuiden van het landelijke gebied van de gemeente. De gronden van deze twee deelgebieden betreffen de binnendijks gelegen schil rondom de recreatiegebieden Gouden Ham en de Schans. Deze grote recreatiegebieden zijn buitendijks gelegen.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Wettelijke bepalingen
3. De wettelijke bepalingen en relevante planregels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]
Inleiding
4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] richten zich tegen het plandeel ter plaatse van het perceel [locatie 1], dat in eigendom is bij [partij A] en [partij B]. Aan dit plandeel zijn de bestemmingen "Recreatie" en "Wonen" en gedeeltelijk de aanduidingen "specifieke vorm van recreatie - opslag", "specifieke vorm van recreatie - verharding" en "geluidscherm" toegekend. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen op de naastgelegen percelen [locatie 2], onderscheidenlijk [locatie 3]. Zij vrezen met name voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat. Voor het perceel [locatie 1] heeft het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 19 augustus 2014 aan Wave Charter en/of Bennik, de voormalig eigenaar van het perceel, een omgevingsvergunning verleend. Deze vergunning ziet op de opslag van materialen ten behoeve van ondernemingen die werkzaam zijn in de recreatieve sector in de bestaande opstallen en op het verharde gedeelte van het perceel. De omgevingsvergunning is verleend voor handelen in strijd met het destijds geldende bestemmingsplan. Bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2016:2284, is de uitspraak van de rechtbank Gelderland waarbij het beroep tegen het besluit tot verlenen van de omgevingsvergunning ongegrond is verklaard, bevestigd. De omgevingsvergunning is daarmee in rechte onaantastbaar geworden. Ingetrokken beroepsgronden
5. [appellant sub 1] heeft ter zitting zijn beroepsgrond over de Ruimtelijke Verordening Gelderland ingetrokken.
Ontvankelijkheidsverweer
6. De raad betoogt dat de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet-ontvankelijk zijn voor zover die zijn gericht tegen het plandeel dat zijn grondslag vindt in de verleende omgevingsvergunning. Hiertoe voert hij aan dat artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) met zich brengt dat zienswijzen geen betrekking kunnen hebben op het deel van het plan dat zijn grondslag vindt in een omgevingsvergunning waarbij van het plan is afgeweken. Om die reden konden [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen zienswijzen tegen het gedeelte van het plan indienen dat zijn grondslag vindt in de verleende omgevingsvergunning en daartegen evenmin beroep instellen, aldus de raad.
6.1. Zoals de Afdeling reeds heeft overwogen in rechtsoverweging 2.5.3 van de uitspraak van 28 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW0171, brengt de uitleg van artikel 3.10 van de Wro met zich dat zienswijzen geen betrekking kunnen hebben op dat deel van het ontwerpbestemmingsplan dat zijn grondslag vindt in een omgevingsvergunning als bedoeld in die bepaling die in rechte onaantastbaar is. De omgevingsvergunning van 19 augustus 2014 was ten tijde van het indienen van de zienswijzen niet in rechte onaantastbaar. Artikel 3.10 van de Wro staat er derhalve niet aan in de weg dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hun zienswijzen kenbaar maakten tegen het desbetreffende gedeelte van het plan, hetgeen zij ook hebben gedaan. Er is derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet-ontvankelijk zijn. Woon- en leefklimaat
7. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het toestaan van opslag van materialen met het daarbij behorende beheer en onderhoud tot aantasting van hun woongenot leidt. In dit verband voeren zij aan dat dit gebruik tot geluidoverlast ter plaatse van hun percelen leidt.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het woon- en leefklimaat ten aanzien van de akoestische gevolgen van het plan ter plaatse van de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aanvaardbaar is. In dit verband wijst hij op het akoestisch rapport en de aanvulling daarop die in het kader van de aanvraag voor de omgevingsvergunning zijn opgesteld.
Akoestische gevolgen
Directe akoestische gevolgen
7.2. [appellant sub 1] voert aan dat de raad ten onrechte is uitgegaan van het akoestisch rapport zoals dat aan de omgevingsvergunning ten grondslag is gelegd. In dit verband voert hij aan dat de directe akoestische gevolgen, dat wil zeggen gevolgen die hun bron onmiddellijk op het perceel hebben, onjuist zijn onderzocht. Daarbij heeft hij een aantal uitgangspunten uit het akoestisch rapport en het later daaraan toegevoegde memo bestreden.
7.3. Ten behoeve van de omgevingsvergunning is onderzoek verricht naar de geluidbelasting op de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] als gevolg van de voorziene activiteiten op het perceel [locatie 1]. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek industrielawaai Buitengebied, [locatie 1]" van 23 april 2014, opgesteld door SAB (hierna: akoestisch rapport). In het akoestisch rapport is getoetst aan de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, het Activiteitenbesluit milieubeheer en de circulaire "Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening w.m.". De conclusie in het akoestisch rapport is dat de grens- en richtwaarden niet worden overschreden. In het akoestisch rapport is ervan uitgegaan dat een geluidwerende voorziening wordt gerealiseerd op het plandeel dat grenst aan het perceel [locatie 3]. Ook staat in het akoestisch rapport dat het feitelijk op het terrein aanwezige grind deels wordt vervangen door een glad oppervlak.
In bijlage B is een grafische weergave van het model [locatie 1] opgenomen. Hierop zijn de bronnen aangegeven. Op de grafische weergave is voorts de rijroute ingetekend.
7.4. In het aanvullende memo van 19 augustus 2014 opgesteld door SAB (hierna: het memo), staat dat is uitgegaan van een richtwaarde die passend is voor een rustige woonwijk in een stad of dorp. Het perceel [locatie 1] ligt namelijk in de bebouwde kom van Appeltern, aldus het memo. Ook zijn aan de Sluissestraat naast agrarische en recreatieve activiteiten overwegend woningen in de vorm van lintbebouwing aanwezig. Voorts komt de dichtheid van de woningen langs deze straat overeen met een woonwijk. Verder is de Sluissestraat een rustige 30 km/h-weg. Uit het regionaalverkeersmodel 2014 blijkt dat de verkeersintensiteit op de Sluissestraat in 2012 176 motorvoertuigen per etmaal bedroeg. Op basis van de dichtheid van de woningen, de ligging binnen de bebouwde kom en de lage verkeersintensiteit is uitgegaan van het gebiedstype "Stille woonwijk, weinig verkeer" uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. In het memo is voorts een plattegrond opgenomen waarop is ingetekend waar het grind wordt vervangen door een glad oppervlak. Het gebied dat ten westen en noorden van het perceel Sluissestraat 18 ligt is hierop aangeduid als gebied waar het grind wordt vervangen door een verhard glad oppervlak.
7.5. [appellant sub 1] heeft betoogd dat van een onjuist omgevingstype is uitgegaan, omdat sprake is van een buurtschap van ongeveer 30 voormalige boerderijen. Dit is evenwel in overeenstemming met het memo waarin ervan is uitgegaan dat overwegend woningen in de vorm van lintbebouwing aanwezig zijn. In het memo is gemotiveerd dat sprake is van een stille woonwijk met weinig verkeer. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat dit onjuist is.
[appellant sub 1] heeft daarnaast aangevoerd dat de toegestane opslag op het verharde gedeelte van het perceel en de beheer- en onderhoudswerkzaamheden ten onrechte niet in het akoestisch rapport zijn betrokken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat opslag op zich zelf niet tot akoestische gevolgen leidt. De raad heeft voorts erkend dat de beheer- en onderhoudswerkzaamheden niet zijn betrokken in het akoestisch rapport. De raad heeft hiertoe gesteld dat uitsluitend beheer en onderhoud behorend bij opslag zijn toegestaan. Verder is ter zitting toegelicht dat hieronder activiteiten als het vervangen van een lamp of het schoonmaken van hetgeen is opgeslagen, moet worden verstaan. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze activiteiten weinig geluid genereren. Voorts heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat ter plaatse van het plandeel ook voertuigbewegingen plaatsvinden die meer geluid genereren en daardoor maatgevend zijn.
Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1] dat de afvoerroute en de wagenschuur onjuist zijn weergegeven in het model, overweegt de Afdeling als volgt. [appellant sub 1] heeft aangevoerd dat op de grafische weergave van het model [locatie 1] niet is onderkend dat de afvoerroute op 5 m afstand van het perceel van [appellant sub 1] ligt en van schuur 2 naar de wagenschuur gaat. Op de grafische weergave is de rijroute weergegeven. De rijroute van schuur 2 naar de wagenschuur is hierop ingetekend. [appellant sub 1] heeft niet gemotiveerd waarom die rijroute onjuist is. De wagenschuur is de schuur die het dichtstbij het perceel van [appellant sub 1] staat. De ligging van deze schuur op de grafische weergave komt overeen met die in het plan. Er bestaat gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de afvoerroute en de wagenschuur onjuist zijn weergegeven in het model.
Het betoog faalt.
7.6. Ook heeft [appellant sub 1] aangevoerd dat in het akoestisch rapport er ten onrechte van wordt uitgegaan dat het aanwezige grind door een glad oppervlak wordt vervangen. Op de plattegrond die in het memo staat weergegeven, is het gebied dat ten westen en noorden van het perceel van [appellant sub 1] ligt, aangeduid als gebied waar het grind wordt vervangen door een verhard glad oppervlak. Bij de behandeling van het beroep is naar voren gekomen dat de vorige eigenaar van het perceel [locatie 1] het aanbrengen van een verhard glad oppervlak over het gehele terrein dat in het memo is aangewezen, bezwaarlijk achtte. Volgens hem was het ook niet nodig om op dit gehele terrein een verhard glad oppervlak aan te brengen, omdat slechts een deel wordt gebruikt voor aan- en afvoerbewegingen. Naar zijn mening kon derhalve met het aanbrengen van een verhard glad oppervlak op dat deel worden volstaan. De raad heeft hieraan tegemoet willen komen door het plan en in het bijzonder artikel 8, lid 8.5, onder e, van de planregels daarop af te stemmen. De Afdeling constateert dat het plan zoals de raad dat heeft vastgesteld, echter niet het beoogde effect heeft. Daarbij is in aanmerking genomen dat de voorwaardelijke verplichting die in artikel 8, lid 8.5, onder e, van de planregels is opgenomen, alleen betrekking heeft op gronden met de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - asfalt", welke aanduiding anders dan de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - verharding" niet op de verbeelding voorkomt. Voorts staat het plan er niet aan in de weg dat ook wordt gereden op de gronden die niet van een verhard glad oppervlak zijn voorzien. Het besluit is in dit opzicht in strijd met het belang van een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog slaagt.
Indirecte akoestische gevolgen
7.7. [appellant sub 1] heeft voorts aangevoerd dat de geluidgevolgen als gevolg van aan- en afvoerbewegingen onjuist zijn onderzocht. In dit verband heeft hij een aantal uitgangspunten uit het akoestisch rapport en het memo bestreden.
7.8. In het akoestisch rapport staat dat de hoogste geluidbelasting ten gevolge van de indirecte hinder in de dag- en avondperiode van 07:00 uur tot en met 23:00 uur is onderzocht. In het akoestisch rapport staat niet op welke dagen de geluidmetingen hebben plaatsgevonden.
7.9. In het memo staat dat in de aanvullende berekening is uitgegaan van 30 onderscheidenlijk 2 voertuigbewegingen door bestelauto’s of terreinwagens gedurende de dag- onderscheidenlijk avondperiode ten behoeve van de uitgifte en inname bij de verhuur van recreatiematerialen.
7.10. [appellant sub 1] heeft aangevoerd dat er ten onrechte van is uitgegaan dat ter plaatse bestelbusjes rijden. Er wordt namelijk gebruik gemaakt van lichte vrachtauto’s, aldus [appellant sub 1]. In het memo is uitgegaan van voertuigbewegingen door bestelauto’s en terreinwagens. Ter zitting is toegelicht dat geen rekening is gehouden met zware vrachtauto’s omdat het feitelijk onmogelijk is om op het perceel daarvan gebruik te maken. Soms wordt wel gebruik gemaakt van lichte vrachtwagens in plaats van bestelbusjes, maar de raad heeft ter zitting onbestreden gesteld dat het met betrekking tot de akoestische gevolgen geen verschil maakt of met bestelbusjes of met lichte vrachtauto’s wordt gereden. In dit verband heeft hij toegelicht dat in tegenstelling tot zware vrachtwagens, lichte vrachtwagens doorgaans hetzelfde remsysteem hebben als bestelbusjes. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat in het akoestisch rapport in zoverre niet van een representatieve invulling van de planologische mogelijkheden is uitgegaan.
Voorts voert [appellant sub 1] aan dat in het akoestisch rapport ten onrechte niet is onderkend dat in het weekeinde na 17.00 uur de aan- en afvoer van goederen is toegestaan. Hierover wordt overwogen dat de geluidbelasting ten gevolge van aan- en afvoerbewegingen in de dag- en avondperiode van 07:00 uur tot en met 23:00 uur is onderzocht. [appellant sub 1] heeft niet gemotiveerd waarom die periode niet representatief is. In verband daarmee ziet de Afdeling geen aanleiding voor een oordeel met een dergelijke strekking.
Ook voert [appellant sub 1] aan dat het aantal vervoersbewegingen per etmaal is onderschat. In dit verband stelt hij dat het inherent is aan het toegestane gebruik als opslag ten behoeve van dagrecreatie dat meer dan 10 vervoersbewegingen per etmaal plaatsvinden. In het memo is een aanvullende berekening uitgevoerd waarbij is uitgegaan van 30 onderscheidenlijk 2 voertuigbewegingen door bestelauto’s of terreinwagens gedurende de dag- onderscheidenlijk avondperiode ten behoeve van de verhuur van recreatiematerialen. [appellant sub 1] heeft niet gemotiveerd waarom dit aantal niet representatief is. De Afdeling ziet gelet daarop geen aanleiding voor het oordeel dat het aantal vervoersbewegingen per etmaal is onderschat.
Het betoog faalt.
Plan sluit niet aan op akoestisch rapport
7.11. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan minder waarborgen biedt en meer toestaat dan hetgeen is onderzocht in het kader van de omgevingsvergunning.
7.12. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1] dat de maximum oppervlakte en de maximaal toegestane bouwhoogten van de opslag ten onrechte niet in omvang zijn beperkt, overweegt de Afdeling als volgt. De opslag vindt in dit geval plaats in een bedrijfsgebouw. Voor een bedrijfsgebouw zijn de maximale bouw- en goothoogte in artikel 8, lid 8.2.1, onder b, van de planregels begrensd. Voorts staat in artikel 8, lid 8.1, onder d, van de planregels de maximaal toegestane oppervlakte van de opslag die ter plaatse van het bestreden plandeel is toegestaan. De raad heeft derhalve de maximum oppervlakte en de maximaal toegestane bouwhoogten van de opslag begrensd.
[appellant sub 2] voert aan dat door het ontbreken van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - opslag" ter plaatse van de plandelen in het zuidwesten en in het zuidoosten van het plandeel met de bestemming "Recreatie" meer gebruiksmogelijkheden zijn toegestaan in dit plan dan is onderzocht. De Afdeling overweegt dat door het toekennen van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - opslag" juist meer gebruiksmogelijkheden zijn toegestaan dan wanneer uitsluitend de bestemming "Recreatie" aan een plandeel wordt toegekend. Door het toekennen van deze aanduiding is immers ook hetgeen in artikel 8, lid 8.1, onder d, van de planregels toegestaan naast hetgeen in artikel 8, lid 8.1, onder a en g, van de planregels is toegestaan. Reeds daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
[appellant sub 2] betoogt voorts dat de voorschriften uit de omgevingsvergunning dat een geluidwerende voorziening en verharding van het oppervlak moeten worden aangebracht en in stand moeten worden gehouden, ten onrechte niet in het plan zijn neergelegd. Aan het plandeel dat aan het perceel van [appellant sub 2] grenst zijn de aanduidingen "geluidscherm" en "specifieke vorm van recreatie - verharding" toegekend. In de planregels is een voorwaardelijke verplichting in artikel 8, lid 8.5, onder d, opgenomen die inhoudt dat het gebruik van het perceel overeenkomstig de bestemming uitsluitend is toegestaan als een geluidabsorberende voorziening ter plaatse van het plandeel met de aanduiding "geluidscherm" wordt gerealiseerd en in stand gehouden. In zoverre mist het betoog feitelijke grondslag. Uit rechtsoverweging 7.6 vloeit reeds voort dat in het plan ten onrechte geen voorwaardelijke verplichting is opgenomen om een verhard glad oppervlak aan te brengen ter plaatse van de plandelen met de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - verharding" en dat ten onrechte een bepaling ontbreekt dat niet met voertuigen mag worden gereden over terreingedeelten zonder verhard glad oppervlak.
Conclusie
7.13. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich met betrekking tot de akoestische gevolgen van het plan op het akoestisch rapport kunnen baseren. De raad heeft zich eveneens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de akoestische gevolgen van het plan ter plaatse van de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aanvaardbaar zijn, met dien verstande dat ten onrechte bepalingen ontbreken als bedoeld in de laatste volzin van rechtsoverweging 7.12.
Voorwaardelijke verplichting
7.14. [appellant sub 1] voert tot slot aan dat ten behoeve van zijn woning ten onrechte niet is voorzien in een geluidwerende voorziening op het bestreden plandeel.
7.15. Nu is geoordeeld dat de akoestische gevolgen van dit plan ruimtelijk aanvaardbaar zijn, heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om een voorwaardelijke verplichting op te nemen die er toe strekt dat een geluidwerende voorziening op het bestreden plandeel ten behoeve van de woning van [appellant sub 1] op het perceel [locatie 2] moet worden gerealiseerd. Daarbij is in aanmerking genomen dat de woning van [appellant sub 1] verder van de aan- en afvoerroute op het perceel [locatie 4] ligt dan de woning van [appellant sub 2], ten behoeve waarvan het plan wel voorziet in een geluidwerende voorziening.
Het betoog faalt.
Beleid
8. [appellant sub 1] betoogt dat de bestemmingen "Wonen" en "Recreatie" en de aanduidingen "specifieke vorm van opslag" en "specifieke vorm van recreatie - verharding" in strijd zijn met het Beleidskader hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied (hierna: VAB-beleid). [appellant sub 1] betoogt voorts dat de raad ten onrechte verwijst naar de Visie en Toetsingskader Gouden Ham/De Schans, vastgesteld door de raad bij besluit van 27 januari 2005 (hierna: de Visie) om de ontwikkeling waarin het plan voorziet te onderbouwen, omdat de bestemmingen "Wonen" en "Recreatie" en de aanduiding "specifieke vorm van opslag" aan de bestreden plandelen in strijd zijn met de Visie.
8.1. In het VAB-beleid staat een aantal uitgangspunten waaraan hergebruik en functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied in alle gevallen moet voldoen.
8.2. De Visie wordt als toetsingskader gebruikt voor het al dan niet verlenen van gemeentelijke medewerking aan recreatieve ontwikkelingen en projecten.
8.3. Bij uitspraak van heden is de omgevingsvergunning zoals vermeld in rechtsoverweging 4 in rechte onaantastbaar geworden. Het bestemmingsplan maakt dus niet voor het eerst hergebruik en functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing mogelijk. Om die reden is het VAB-beleid niet van toepassing. Voorts is geen sprake van een recreatieve ontwikkeling waarin voor het eerst wordt voorzien. Om die reden is de Visie niet van toepassing.
Het betoog faalt.
Rechtszekerheid
9. [appellant sub 2] betoogt voorts dat het plan en de omgevingsvergunning tot rechtsonzekerheid leiden. Hiertoe voert hij aan dat het plandeel met de bestemming "Wonen" volgens de omgevingsvergunning ten behoeve van recreatie mag worden gebruikt. [appellant sub 2] voert aan dat deze twee verschillende regimes tot rechtsonzekerheid leiden.
9.1. Bennik heeft een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor handelen in afwijking van het destijds geldende bestemmingsplan om, kort gezegd, het perceel [locatie 1] te kunnen gebruiken voor de opslag van materialen ten behoeve van ondernemingen die werkzaam zijn in de recreatieve sector. Het door hem beoogde gebruik was niet in overeenstemming met het bestemmingsplan "Buitengebied, correctieve herziening 2004". Op 19 augustus 2014 is in reactie op de aanvraag de in 4 vermelde omgevingsvergunning verleend. Dit betekent niet dat mag worden gehandeld in strijd met de regels van onderhavig plan. Op het moment dat een bestemmingsplan rechtskracht krijgt, komt aan de gebruiksregels uit een omgevingsvergunning geen betekenis meer toe. In dit plan is aan het bestreden plandeel de bestemming "Wonen" en niet de bestemming "Recreatie" met de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - opslag" toegekend. Op het bestreden plandeel is derhalve uitsluitend het gebruik overeenkomstig de bestemming "Wonen" en gebruik dat onder het overgangsrecht valt, toegestaan. Nu het planologisch regime ter plaatse duidelijk is, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met de rechtszekerheid is vastgesteld.
Het betoog faalt.
Uitvoerbaarheid
10. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de bestemming "Recreatie" met de aanduiding "opslag" niet binnen de planperiode zal worden verwezenlijkt. In dit verband voeren zij aan dat het plan een zeer specifieke vorm van opslag mogelijk maakt. Nu de aanvrager van de omgevingsvergunning geen eigenaar meer is van het perceel, is het onwaarschijnlijk dat de bestemming zal worden verwezenlijkt.
10.1. [partij A] en [partij B] zijn de nieuwe eigenaars van het perceel. Zij hebben ter zitting toegelicht dat zij hun gronden overeenkomstig de bestemming "Recreatie" met de aanduiding "opslag" willen gebruiken. Reeds daarom bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de bestemming "Recreatie" met de aanduiding "opslag" binnen de planperiode zal worden verwezenlijkt.
Het betoog faalt.
Alternatieven
11. [appellant sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte geen alternatieve locaties voor deze ontwikkeling heeft onderzocht. In dit verband wijst hij op het gebied aan de zogenoemde baai. Hij voert aan dat daar minder huizen staan dan in de omgeving van dit plandeel waardoor minder mensen overlast ondervinden. Voorts wijst hij op de mogelijkheid om winteropslag plaats te laten vinden in Beneden-Leeuwen.
11.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat de ontwikkeling op een alternatieve locatie zou moeten plaatsvinden. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat voor de in het bestreden besluit voorziene locatie reeds een omgevingsvergunning was verleend ten behoeve van de vestiging van opslag van materialen ten behoeve van ondernemingen die werkzaam zijn in de recreatieve sector in de bestaande opstallen en op het verharde gedeelte van het perceel. Die omgevingsvergunning is bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2016:2284, in rechte onaantastbaar geworden. Gelet op de verleende omgevingsvergunning en nu de raad bij het vaststellen van het plan als uitgangspunt heeft genomen dat een ontwikkeling als hier bedoeld uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening gewenst is op de in het plan voorziene locatie, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet voor een alternatieve locatie behoeft te worden gekozen en dat het plangebied dient te worden bestemd zoals dit in het besluit is gebeurd. Het betoog faalt.
Afwijkingsbevoegdheid
12. [appellant sub 1] richt zich tegen de afwijkingsbevoegdheid in artikel 12, lid 12.4.5, van de planregels. Ten eerste betoogt hij dat in dit artikel ten onrechte staat dat van artikel 12, lid 12.2, van de planregels kan worden afgeweken. Er wordt namelijk van artikel 12, lid 12.1, van de planregels afgeweken. Ten tweede betoogt [appellant sub 1] dat het toepassen van deze bevoegdheid leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hiertoe voert hij aan dat het college van burgemeester en wethouders door de afwijkingsbevoegdheid toe te passen op korte afstand van zijn perceel een voorziening voor een bed and breakfast of een theetuin kan toestaan, terwijl het college daarbij geen rekening hoeft te houden met het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1]. Ten derde betoogt [appellant sub 1] dat ten onrechte 10 overnachtingsplaatsen voor een bed and breakfast zijn toegestaan. Hij voert hiertoe aan dat in de Structuurvisie Buitengebied 2020 staat dat maximaal 5 overnachtingsplaatsen mogen worden toegestaan voor kleinschalige verblijfsrecreatie.
12.1. In de Structuurvisie Buitengebied 2020, vastgesteld door de raad bij besluit van 25 februari 2010, staat dat ter plaatse van de randen van de dorpskernen onder kleinschalige verblijfsrecreatie in bestaande bebouwing wordt verstaan: een verblijfsrecreatieve voorziening in de bestaande bebouwing (woonbebouwing, bijgebouwen) van maximaal 5 overnachtingsplaatsen, ondergeschikt aan een hoofdfunctie.
12.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2618, kan de raad bij algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die geen betrekking hebben op een specifieke locatie en waarbij voorschriften zijn gesteld die verzekeren dat de toepassing daarvan niet in strijd komt met een goede ruimtelijke ordening, in beginsel volstaan met een afweging of deze in het algemeen op een ruimtelijk aanvaardbare wijze kunnen worden toegepast. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat belanghebbenden tegen de toepassing van deze afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden rechtsmiddelen kunnen aanwenden. 12.3. De afwijkingsbevoegdheid in artikel 12, lid 12.4.5, van de planregels is een algemene afwijkingsbevoegdheid die geen betrekking heeft op een specifieke locatie binnen het plangebied.
De raad heeft ter zitting toegelicht dat de afwijkingsbevoegdheid bij wijze van uitzondering voor dit plangebied is opgenomen. De raad heeft hiertoe aanleiding gezien omdat hij kleinschalig recreatief gebruik van de gronden in het gebied De Gouden Ham wil stimuleren en de afstanden tussen woningen in dit gebied over het algemeen groot zijn. Ook zijn in artikel 12, lid 12.4.5, van de planregels voorschriften opgenomen die verzekeren dat de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid niet in strijd komt met een goede ruimtelijke ordening. Zo is het aantal overnachtingsplaatsen voor een bed and breakfast begrensd. Ook is in de planregels geborgd dat het college van burgemeester en wethouders alleen gebruik mag maken van de afwijkingsbevoegdheid als op eigen terrein kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de afwijkingsbevoegdheid in het algemeen op een ruimtelijk aanvaardbare wijze kan worden toegepast. Om die reden heeft de raad in redelijkheid de afwijkingsbevoegdheid in artikel 12, lid 12.4.5, van de planregels kunnen opnemen in het plan.
12.4. [appellant sub 1] betoogt tevergeefs dat het aantal toegestane overnachtingsplaatsen voor een bed and breakfast in strijd is met de Structuurvisie Buitengebied 2020. De passage uit de Structuurvisie Buitengebied 2020 heeft namelijk geen betrekking op het bestreden plandeel maar op randzones van de dorpskernen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat voor het gebied De Gouden Ham ruimere mogelijkheden zijn toegestaan dan in de randen van de dorpskernen mede vanwege de nabijheid van het recreatiegebied De Gouden Ham. Gelet op deze motivering heeft de raad in redelijkheid maximaal 10 overnachtingsplaatsen voor een bed and breakfast kunnen toestaan.
Het betoog faalt.
12.5. Door de raad is ter zitting erkend dat in artikel 12, lid 12.4.5, van de planregels per abuis staat dat van artikel 12, lid 12.2, van de planregels kan worden afgeweken. In artikel 12, lid 12.4.5, van de planregels moet namelijk staan dat van artikel 12, lid 12.1, van de planregels kan worden afgeweken. De raad heeft in zoverre niet de planregel vastgesteld die hij heeft beoogd. Het besluit is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen.
Het betoog slaagt.
Parkeren
13. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat in het plan ten onrechte geen parkeernorm is opgenomen, overweegt de Afdeling als volgt. In artikel 24, lid 24.4, van de planregels wordt voor de parkeernorm verwezen naar de als bijlage toegevoegde Nota parkeren. In de Nota parkeren zijn parkeernormen opgenomen. Het betoog mist feitelijke grondslag.
Herhalen en inlassen van de zienswijzen
14. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van hun zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog faalt.
Conclusie
15. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover geen voorwaardelijke verplichting is opgenomen die er toe strekt dat het gebruik van de gronden als bedoeld in lid 8.5, onder b, uitsluitend is toegestaan als ter plaatse van de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - verharding" een verhard glad oppervlak wordt aangelegd en in stand gehouden, en voor zover geen verbod is opgenomen om met voertuigen te rijden over terreingedeelten die niet zijn voorzien van een verhard glad oppervlak, is vastgesteld in strijd met artikel 3.1 van de Wro. Voorts ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover in artikel 12, lid 12.4.5, van de planregels staat dat kan worden afgeweken van lid 12.2 in plaats van 12.1, is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Ter zitting hebben partijen aangegeven dat zij er de voorkeur aan geven dat de Afdeling zelf in de zaak voorziet. Nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien als hieronder vermeld.
Uitspraak verwerken op www.ruimtelijkeplannen.nl
16. Gelet op overweging 15 ziet de Afdeling aanleiding uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, de raad op te dragen de in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
17. Ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dient de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Het beroep van [appellant sub 3B]
Inleiding
18. [appellant sub 3B] exploiteert op het perceel [locatie 5] een pluimveebedrijf. Hij richt zich tegen het plandeel dat tot 1000 m rondom zijn pluimveebedrijf ligt. [appellant sub 3B] vreest dat hij in de toekomst in zijn bedrijfsuitoefening wordt belemmerd door de geurgevoelige functies die in dat gebied zijn toegestaan.
Plantoelichting
19. [appellant sub 3B] betoogt dat de raad bij de voorbereiding van het plan ten onrechte niet heeft onderkend dat het pluimveebedrijf aanwezig is. Hij voert hiertoe aan dat het pluimveebedrijf niet in paragraaf 2.7 van de plantoelichting wordt genoemd.
19.1. In paragraaf 2.7 van de plantoelichting zijn de verschillende typen agrarische bedrijven genoemd die in het plangebied voorkomen. Het pluimveebedrijf wordt hierin niet genoemd.
19.2. [appellant sub 3B] voert terecht aan dat in de plantoelichting niet is opgenomen dat in het plangebied een pluimveebedrijf wordt geëxploiteerd. Dit brengt echter niet met zich dat de raad bij de vaststelling van dit plan niet heeft onderkend dat het pluimveebedrijf ter plaatse wordt geëxploiteerd. De raad heeft dit bij de voorbereiding van het plan wel onderkend. Dit blijkt uit de vermelding van het bedrijf op de lijst van agrarische bedrijven die in het plangebied zijn gevestigd die als bijlage 1 bij de planregels is opgenomen en de agrarische bestemming die is toegekend aan het pluimveebedrijf.
Het betoog faalt.
Ontwikkelingsmogelijkheden
20. Voorts vreest [appellant sub 3B] dat zijn pluimveebedrijf zich niet kan uitbreiden. In dit verband voert hij aan dat de raad niet heeft onderkend dat nieuwe geurgevoelige functies kunnen worden gerealiseerd op de gronden die rondom het pluimveebedrijf liggen. In dit verband wijst [appellant sub 3B] op het recreatiepark Gouden Kans waarvoor een bestemmingsplan in voorbereiding is. [appellant sub 3B] voert aan dat een beschermingszone van 250 - 1000 m rondom zijn pluimveebedrijf moet worden aangewezen waar geurgevoelige functies niet zijn toegestaan om de ontwikkelingsmogelijkheden van zijn pluimveebedrijf te waarborgen.
20.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het toekennen van een beschermingszone rondom het pluimveebedrijf niet nodig is. Hiertoe voert hij aan dat nieuwe ontwikkelingen worden getoetst op ruimtelijke en milieuhygiënische inpasbaarheid. Ook voert hij aan dat het binnen de gemeente West Maas en Waal niet gebruikelijk is om in een bestemmingsplan een beschermingszone op te nemen.
20.2. Het voorontwerpbestemmingsplan "Buitengebied, Gouden Kans Appeltern" van 20 mei 2015 is opgesteld om de realisering van recreatiepark Gouden Kans mogelijk te maken. Het voornemen is om dit recreatiepark te realiseren tussen de wegen Noord-Zuid en de Dijkgraaf de Leeuwweg. Ten behoeve van het in voorbereiding zijnde recreatiepark Gouden Kans is in dit plan geen recreatieve bestemming opgenomen.
20.3. Er bestaat voor de raad geen verplichting om een beschermingszone aan de plandelen rond het pluimveebedrijf toe te kennen teneinde de uitbreidingsmogelijkheden van het pluimveebedrijf te beschermen. Gelet op de toelichting van de raad heeft hij hier in redelijkheid van af kunnen zien. Dat neemt niet weg dat de raad bij het vaststellen van een bestemmingsplan waarin geurgevoelige bestemmingen worden toegestaan in de omgeving van het pluimveebedrijf, de belangen van [appellant sub 3B] in zijn afweging dient te betrekken. [appellant sub 3B] betoogt dat hij in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd door het voorzien in recreatiepark Gouden Kans. Hierover overweegt de Afdeling dat ten behoeve van dat recreatiepark in dit plan geen recreatieve bestemming is opgenomen. Bezwaren tegen het recreatiepark Gouden Kans kunnen daarom niet in deze procedure aan de orde komen. Indien het bestemmingsplan "Buitengebied, Gouden Kans Appeltern" wordt vastgesteld dan bestaat voor [appellant sub 3B] de mogelijkheid om hiertegen een zienswijze in te dienen en beroep in te stellen.
Het betoog faalt.
Herhalen en inlassen van de zienswijzen
21. [appellant sub 3B] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van zijn zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 3B] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog faalt.
Conclusie
22. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 3B] ongegrond.
23. Ten aanzien van [appellant sub 3B] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente West Maas en Waal van 3 december 2015 waarbij het bestemmingsplan "Gouden Ham/De Schans, randzone" is vastgesteld, voor zover:
a. het betreft artikel 8, lid 8.5, onder e, van de planregels;
b. geen planregel is opgenomen die ertoe strekt dat het niet is toegestaan om met voertuigen te rijden over gedeelten van het terrein die niet zijn voorzien van een verhard glad oppervlak
c. het betreft de zinsnede "lid 12.2" in artikel 12, lid 12.4.5, van de planregels;
III. bepaalt dat in artikel 8, lid 8.5, een nieuw lid 8.5, onder e, wordt toegevoegd en dat dit als volgt komt te luiden:
"Het gebruik van de gronden als bedoeld in lid 8.5, sub b, is uitsluitend toegestaan als ter plaatse van de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - verharding" een verhard glad oppervlak wordt aangelegd en in stand gehouden";
bepaalt dat in artikel 8, lid 8.1, een nieuw onderdeel g, wordt toegevoegd en dat dit als volgt komt te luiden:
"Het is niet toegestaan om met voertuigen te rijden over gedeelten van het terrein die niet zijn voorzien van een verhard glad oppervlak";
bepaalt dat in artikel 12, lid 12.4.5, van de planregels de zinsnede "lid 12.2" als volgt komt te luiden: "lid 12.1";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;
V. draagt de raad van de gemeente West Maas en Waal op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de onder III genoemde onderdelen worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl;
VI. verklaart het beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] ongegrond;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente West Maas en Waal tot vergoeding van bij [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
veroordeelt de raad van de gemeente West Maas en Waal tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente West Maas en Waal aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
gelast dat de raad van de gemeente West Maas en Waal aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Polak w.g. Sparreboom
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2016
195-812.
BIJLAGE
* Bij rechtsoverweging 6.1
Wro
Artikel 3.10
Zienswijzen kunnen geen betrekking hebben op dat deel van het ontwerpbestemmingsplan dat zijn grondslag vindt in een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wabo van het bestemmingsplan is afgeweken.
* Bij rechtsoverwegingen 7.2 tot en met 7.15
Planregels
Bestemming "Recreatie"
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Recreatie" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. dag- en verblijfsrecreatie, zoals weergegeven in bijlage 3 Recreatieterreinen, bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, recreatiewoningen en trekkershutten, ten behoeve van recreatieve activiteiten met daaraan gelieerde, kleinschalige horecavoorzieningen, alsmede parkeervoorzieningen;
d. opslag ter plaatse van de aanduiding "specifiek vorm van recreatie - opslag" tot maximaal 1200 m2 van materialen ten behoeve van ondernemingen die werkzaam zijn in de recreatieve sector in de bestaande opstallen en op het verharde gedeelte, nader aangeduid met "specifieke vorm van recreatie - verharding" van het perceel met het daarbij behorende normale gebruik, beheer en onderhoud (zoals kleinschalig onderhoud, service- en mutatieonderhoud en reparatieonderhoud) van de opgeslagen goederen;
f. een geluidswerende voorziening ter plaatse van de aanduiding "geluidscherm";
g. met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, in- en uitritten, groenvoorzieningen, erfverhardingen en parkeervoorzieningen.
Bouwregels
8.2.1 Gebouwen, bijbehorende bouwwerken en anderen bouwwerken
b. De maatvoering van de gebouwen (bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen, recreatiewoningen, trekkershutten), bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken is als volgt:
Een bedrijfsgebouw heeft een maximale goothoogte van 6 m en bouwhoogte van 12,5 m;
Geluidsabsorberende voorzieningen ten behoeve van de aanduiding "geluidsscherm" hebben een maximale hoogte van 2 m.
d. ter plaatse van de aanduiding "opslag" een gebouw ten behoeve van recreatiedoeleinden toegestaan;
8.5 Specifieke gebruiksregels
b. voor het gehele perceel, waarvan de gronden deels zijn aangeduid voor "specifiek vorm van recreatie - opslag" als bedoeld in lid 8.1, onder d, geldt dat onder "het normale gebruik, beheer en onderhoud" wordt verstaan: het dagelijkse gebruik, beheer en onderhoud dat is gericht op het in conditie houden of brengen van objecten, gronden en materialen waardoor het voortbestaan hiervan op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt gehandhaafd.
c. Het is voorts verboden de gronden en opstallen, als bedoeld in lid 8.1, sub d, te gebruiken indien de geluidsnormen, zoals vermeld in bijlage 8 "Akoestisch onderzoek industrielawaai Buitengebied, [locatie 1]", 8 april 2014, projectnr. 120709 en bijlage 9 "Aanvullende Memo", 19 augustus 2014, projectnr. 120709 (behorende bij deze regels) worden overschreden.
d. Het gebruik van de gronden als bedoeld in lid 8.5, onder b, is uitsluitend toegestaan als ter plaatse van de aanduiding "geluidsscherm" een geluidsabsorberende voorziening is geplaatst en in stand wordt gehouden.
e. Het gebruik van de gronden als bedoeld in lid 8.5, onder b, is uitsluitend toegestaan als ter plaatse van de "specifiek vorm van recreatie - asfalt" de gronden zijn voorzien van een verhard glad oppervlak en deze verharding in stand wordt gehouden.
f. Het gebruik van een tractor ten behoeve van de opslag, als bedoeld in lid 8.1, sub d, is verboden in de avondperiode (19:00 t/m 23:00 uur) en nachtperiode (23:00 t/m 07:00 uur).
* Bij rechtsoverweging 10.1
Wro
Artikel 3.1
2. De bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, wordt binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw vastgesteld.
*Bij rechtsoverweging 12
Planregels
12.4.5. Recreatieve nevenfunctie
Het college van burgemeester en wethouders kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van lid 12.2, waarbij bed and breakfast en/of een theetuin kunnen worden toegelaten onder de volgende voorwaarden:
a. het aantal overnachtingsplaatsen bedraagt maximaal 10;
b. op eigen terrein dient in voldoende mate te worden voorzien in parkeergelegenheid.
*Bij rechtsoverweging 13
Planregels
Overige regels
24.2 Parkeren, laden en lossen
a. bij het gebruik/het (ver)bouwen van een gebouw of bij het gebruik van een terrein moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate worden voorzien in parkeerruimte, conform bijlage 7 "Nota Parkeren", op eigen terrein in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw danwel bij die functie behoort.
*Bij rechtsoverweging 19.2
Planregels
Bijlage 1 bij de planregels, Grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven
Hierin is een lijst opgenomen van de agrarische bedrijven die in het plangebied zijn gevestigd. Hierop staat het perceel waar het pluimveebedrijf is gevestigd.