201504946/1/A1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B](hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Appeltern, gemeente West Maas en Waal,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 mei 2015 in zaken nrs. 14/6889, 14/6975 en 14/6948 in het geding tussen onder meer:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal.
Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2014 heeft het college aan Wave Charter en/of [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het opslaan van materialen ten behoeve van ondernemingen die werkzaam zijn in de recreatieve sector in de bestaande opstallen en op het verharde gedeelte van het perceel Sluissestraat 18a te Appeltern (hierna: het perceel), met het daarbij behorende normale gebruik, beheer en onderhoud van de opgeslagen goederen.
Bij uitspraak van 12 mei 2015, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] en Wave Charter hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting op 30 juni 2016 gevoegd behandeld met zaak nr. 201601273/1/R1
, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.A. Luehof, en het college, vertegenwoordigd door H.T.M. den Boer en M.G.M. Megens, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door J. van der Burg MSc., zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden], huidige eigenaren van het perceel, gehoord. Na zitting is de behandeling van de zaken gesplitst.
Overwegingen
1. Bij het besluit van 19 augustus 2014 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de opslag van materialen ten behoeve van ondernemingen die werkzaam zijn in de recreatieve sector in de bestaande opstallen en op het verharde gedeelte van het perceel Sluissestraat 18a, met het daarbij behorende normale gebruik, beheer en onderhoud (zoals kleinschalig onderhoud, service- en mutatieonderhoud en reparatieonderhoud) van de opgeslagen materialen. De opslag vindt plaats in drie bestaande opstallen.
[appellant] woont op het perceel [locatie]. Het perceel Sluissestraat 18a grenst ten westen en noorden aan het perceel van [appellant]. [appellant] is beducht voor aantasting van het woon- en leefklimaat in de vorm van geluidhinder als gevolg van de vergunde activiteiten.
2. Op het perceel rust ingevolge de ten tijde van het besluit van 19 augustus 2014 ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Buitengebied 1997" en "Buitengebied, correctieve herziening 2004" (hierna tezamen: het bestemmingsplan) de bestemming "Agrarisch gebied". Niet in geschil is dat de aangevraagde activiteiten in strijd zijn met de doeleindenomschrijving van de bestemming "Agrarisch gebied" in artikel 7, eerste lid, van het bestemmingsplan. Om aan dit project medewerking te kunnen verlenen, heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) een omgevingsvergunning verleend. Ingevolge die bepaling kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
3. Aan het besluit van 19 augustus 2014 ligt de "Ruimtelijke onderbouwing Buitengebied, Sluissestraat 18a" van SAB van 23 april 2014 (hierna: de ruimtelijke onderbouwing) ten grondslag. Onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing is een akoestisch rapport "Akoestisch onderzoek industrielawaai Buitengebied, Sluissestraat 18a" van SAB van 8 april 2014 (hierna: het akoestisch rapport). In het akoestisch rapport is, voor zover hier van belang, voor de beantwoording van de vraag of de te verwachten geluidbelasting van de aangevraagde activiteiten op de omgeving aanvaardbaar is, bij het ontbreken van gemeentelijk geluidsbeleid aansluiting gezocht bij de richtwaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking). Voor de aanvaardbaarheid van de maximale geluidniveaus is aansluiting gezocht bij de normen voor de maximale geluidniveaus in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. In het akoestisch rapport wordt geconcludeerd dat de richtwaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau uit de Handreiking en de maximale geluidniveaus uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet worden overschreden, mits ter beperking van de geluidhinder als gevolg van de voertuigbewegingen de wegverharding (grind) op het perceel daar waar voertuigen rijden wordt vervangen voor een glad oppervlakte en langs de westzijde van het perceel, aan de zijde van het perceel Sluissestraat 20, een geluidwerende voorziening wordt geplaatst.
In een memo van SAB van 19 augustus 2014, dat eveneens deel uitmaakt van het besluit van 19 augustus 2014, is, voor zover hier van belang, onderzocht hoeveel voertuigbewegingen en hoeveel uren aan laad- en losactiviteiten mogelijk zijn zonder dat de normen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau worden overschreden. In het memo wordt geconcludeerd dat de richtwaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau uit de Handreiking niet worden overschreden indien wordt uitgegaan van 30 voertuigbewegingen met bestelauto’s, 10 voertuigbewegingen met een tractor en 10 uur aan laad- en lostijd in de dagperiode en 2 voertuigbewegingen met bestelauto’s en een half uur aan laad- en lostijd in de avondperiode. Ook worden onder deze omstandigheden de maximale geluidniveaus uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet overschreden, zo vermeldt het memo.
Het college heeft zich in het besluit van 19 augustus 2014 op basis van de ruimtelijke onderbouwing en het memo op het standpunt gesteld dat het project zowel ruimtelijk als milieuhygiënisch inpasbaar is en geen onaanvaardbare negatieve effecten heeft op de in de omgeving aanwezige waarden en belangen. Aan de omgevingsvergunning is een vijftal voorschriften verbonden.
4. [appellant] bestrijdt dat ter hoogte van zijn woning aan de geluidnormen kan worden voldaan.
Hij betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het akoestisch rapport en het memo onvolledig zijn en derhalve niet aan het besluit van 19 augustus 2014 ten grondslag mochten worden gelegd. Daartoe voert hij aan dat het door het onderhoud veroorzaakte geluid ten onrechte niet in het akoestisch onderzoek is betrokken. Volgens hem had het college dit geluid moeten beoordelen aan de hand van de Circulaire bouwlawaai 2010 van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Voorts voert [appellant] aan dat niet is uitgesloten dat meerdere bedrijven tegelijkertijd op het perceel onderhoud aan de materialen verrichten en dat de cumulatie van het hierdoor veroorzaakte geluid ten onrechte niet is onderzocht.
Verder betoogt hij dat de rechtbank heeft miskend dat ten onrechte niet is voorzien in een geluidscherm ter afscherming van zijn perceel, nu het geluid vanaf het perceel rechtstreeks zal afstralen op zijn perceel en daardoor de ter plaatse van zijn woning geldende geluidnormen worden overschreden. Daartoe voert hij aan dat in de grootste schuur het meeste zal worden opgeslagen en het meeste onderhoud zal plaatsvinden, en dat de gehele verharding op het perceel kan worden gebruikt voor opslag en onderhoudswerkzaamheden. Verder is volgens hem de gladde verharding ter hoogte van de oude kippenschuur ontoereikend en hebben bestelauto’s te weinig ruimte om te keren zonder dat op het grind wordt gereden.
4.1. In het akoestisch rapport en het memo zijn, zoals het college ter zitting heeft bevestigd, alleen het geluid van de voertuigbewegingen op het terrein van de inrichting en het laden en lossen van materialen onderzocht. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het geluid van de voertuigbewegingen akoestisch het meest relevant is, omdat de voertuigbewegingen de grootste invloed hebben op het akoestisch klimaat van de omliggende woningen. Volgens het college gaat het wat het onderhoud betreft slechts om lichte onderhoudswerkzaamheden die bij de opslagactiviteiten behoren, zoals het vervangen van voertuiglampen en het schoonmaken van de opgeslagen materialen, en veroorzaakt dit geen geluid dat in akoestisch opzicht relevant is. Daarom zijn deze activiteiten niet betrokken in het akoestisch onderzoek, aldus het college. Het college heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat een geluidscherm ter afscherming van het perceel van [appellant] niet nodig is, nu uit het akoestisch onderzoek blijkt dat ter hoogte van zijn woning aan de geluidnormen wordt voldaan.
4.2. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het standpunt van het college dat van het onderhoud geen geluidhinder is te duchten onjuist is. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft dan ook geen aanknopingspunten voor twijfel aan het standpunt van het college dat alleen het geluid van de voertuigbewegingen in akoestisch opzicht relevant is en dat er geen aanleiding bestond het onderhoud in het akoestisch onderzoek te betrekken. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat geen zelfstandige werkplaats is aangevraagd en vergund en dat, zoals het college ter zitting heeft bevestigd, het onderhoud moet passen bij de statische opslag van materialen. Reeds nu het geluid van de onderhoudswerkzaamheden in akoestisch opzicht niet relevant is, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college dat geluid aan de hand van de Circulaire bouwlawaai 2010 had moeten beoordelen. Voorts bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat de cumulatie van het geluid van het onderhoud ten onrechte niet in het akoestisch onderzoek is betrokken. Gezien het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch rapport en het memo onvolledig zijn omdat het geluid van het onderhoud en de cumulatie van dat geluid niet zijn betrokken in het akoestisch onderzoek. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college deze stukken aan het besluit van 19 augustus 2014 ten grondslag mocht leggen.
Evenmin ziet de Afdeling grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat ten onrechte niet is voorzien in een geluidscherm ter afscherming van het perceel van [appellant]. Uit het akoestisch rapport en het memo blijkt immers dat ter hoogte van zijn woning wordt voldaan aan de geluidnormen. Dat, zoals [appellant] heeft aangevoerd, de gladde verharding ter hoogte van de oude kippenschuur ontoereikend is en dat bestelauto’s te weinig ruimte hebben om te keren zonder dat op het grind wordt gereden, is niet onderbouwd en aannemelijk gemaakt. Zijn stelling dat in de grootste schuur het meeste onderhoud zal plaatsvinden en het geluid daarvan direct zal afstralen op zijn perceel, geeft, nu het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van het onderhoud geen geluidhinder is te duchten, ook geen grond voor het oordeel dat in een geluidscherm had moeten worden voorzien. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat langs de grens van het perceel met het perceel Sluissestraat 20 wel is voorzien in een geluidscherm en het vreemd is dat ter afscherming van zijn perceel geen geluidscherm wordt geplaatst, overweegt de Afdeling dat uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat indien daar geen geluidscherm wordt geplaatst de geluidnormen ter hoogte van de woning aan de Sluissestraat 20 wel worden overschreden, onder meer omdat die woning op kortere afstand van het perceel is gelegen dan de woning van [appellant].
4.3. Gezien het voorgaande geeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond voor vernietiging van de aangevallen uitspraak. Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt, tot slot, tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat vergunningvoorschriften 1 en 4, waarin is voorgeschreven dat de gedeelten van het terrein waar de bedrijfsauto’s rijden, zoals opgenomen in het aanvullend akoestisch rapport (lees: het memo) binnen 12 weken na het einde van de beroepstermijn moeten worden voorzien van een glad oppervlak, niet volledig zijn nagekomen. Dit betreft een kwestie van handhaving die in deze procedure niet aan de orde kan komen. Daarbij merkt de Afdeling ter voorlichting van partijen het volgende op. In het bij besluit van 3 december 2015 vastgestelde bestemmingsplan "Gouden Ham/De Schans, randzone" is het bij de omgevingsvergunning vergunde gebruik in strijd met het voorgaande bestemmingsplan als zodanig bestemd. Bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2016:2285, heeft de Afdeling het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan gedeeltelijk vernietigd en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat in het bestemmingsplan de voorwaardelijke verplichting wordt opgenomen om een verhard glad oppervlak aan te brengen op gedeelten van het perceel waar met voertuigen wordt gereden. Het gedeelte van het perceel waarop deze voorwaardelijke verplichting betrekking heeft, heeft een kleiner oppervlak dan het oppervlak dat op grond van de vergunningvoorschriften van een gladde verharding moet worden voorzien. Nu het bestemmingsplan het bij de omgevingsvergunning vergunde gebruik toestaat en het bestemmingsplan door de uitspraak van heden onherroepelijk is geworden, komt aan de omgevingsvergunning en de daarbij behorende voorschriften geen betekenis meer toe. 6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep van [appellant A] en [appellante B] ongegrond is verklaard, dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep van [appellant A] en [appellante B] ongegrond is verklaard.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Polak w.g. Montagne
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2016
374-784.