ECLI:NL:RVS:2016:2216
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen inreisverbod en opdracht tot onmiddellijke vertrek uit de Europese Unie
Op 20 januari 2016 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod jegens hem uitgevaardigd. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 15 februari 2016 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.P.W. Temminck Tuinstra, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend en het onderzoek is gesloten.
In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de opdracht om de Europese Unie onmiddellijk te verlaten niet op rechtsgevolg is gericht, aangezien er al een terugkeerbesluit gold dat op 20 januari 2016 nog van kracht was. De rechtbank had ten onrechte nagelaten zich onbevoegd te verklaren voor het beroep tegen deze opdracht. Het hoger beroep werd gegrond verklaard voor zover het betrekking had op de opdracht om de Europese Unie onmiddellijk te verlaten, en de aangevallen uitspraak werd in dat opzicht vernietigd. De rechtbank werd alsnog onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen.
Wat betreft het inreisverbod oordeelde de Raad van State dat de overige grieven van de vreemdeling niet tot vernietiging van de uitspraak konden leiden, omdat deze geen vragen opwierpen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoording behoefden. Het hoger beroep tegen het inreisverbod werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd in dat opzicht bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.