ECLI:NL:RVS:2016:2199

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
201506635/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de toekenning van een tegemoetkoming in planschade door het college van burgemeester en wethouders van Heerlen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellante B] tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen ongegrond werd verklaard. Het college had op 9 april 2013 een tegemoetkoming in planschade van € 29.900,00 toegekend aan [appellant], vermeerderd met wettelijke rente. Dit besluit volgde op een verzoek van [appellant] om schadevergoeding als gevolg van planologische maatregelen die zijn agrarische bedrijf zouden hebben benadeeld. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had afgegaan op de adviezen van Tonnaer, die de schade had getaxeerd. In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de adviezen van Tonnaer juist waren en dat de schade niet correct was berekend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college de conclusie van Tonnaer over de vermogensschade ten grondslag mocht leggen aan zijn besluitvorming. De rechtbank had terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de adviezen van Tonnaer niet betrouwbaar waren. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201506635/1/A2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Heerlen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 juli 2015 in zaak nr. 14/2234 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen.
Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2013 heeft het college aan [appellant] een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 29.900,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
Bij besluit van 4 juni 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.L. Devoi en mr. M.C.T. Linders, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Het verzoek, de adviezen en de besluitvorming
1. [appellant] is sinds 29 mei 1989 eigenaar van de percelen kadastraal bekend gemeente Heerlen, sectie F, nummers 5609 en 5610, met daarop onder meer een vrijstaande carréboerderij met stallen en weide en een tweede woning, gelegen aan de [locatie 1] en de [locatie 2] te Heerlen (hierna ook: het object). [appellant] exploiteert een gemengd agrarisch bedrijf met een melkveehouderijtak, een akkerbouwtak en een vleesveehouderijtak. Tevens exploiteert hij een winkel.
Tot 1 januari 2008 pachtte hij van de gemeente Heerlen de percelen kadastraal toenmalig bekend gemeente Heerlen, sectie F, nummers 5328, 5488, 5613 en 5762, met een totale oppervlakte van 9.96.30 ha. Bij vonnis van 4 juli 2007, ECLI:NL:RBMAA:2007:BB7506, heeft de pachtkamer van de rechtbank Maastricht de pachtovereenkomst tussen [appellant] en de gemeente per die datum ontbonden en de door de gemeente aan [appellant] te betalen schadeloosstelling vastgesteld op een bedrag van € 597.500,00 exclusief belastingschade.
2. [appellant] heeft het college op 23 april 2010, aangevuld op 10 augustus 2010, verzocht om een tegemoetkoming in planschade die hij stelt te lijden als gevolg van onder meer vrijstellingsbesluiten als bedoeld in de artikelen 17 en 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, alsmede als gevolg van de inwerkingtreding van de bestemmingsplannen "Hoogveld" en "Hoogveld reparatie 2004". Deze bestemmingsplannen voorzien onder meer in de mogelijkheid om op de gronden in de nabijheid van het object woningen te bouwen en omvatten verder een natuurontwikkelingsgebied. Volgens [appellant] wordt hij door de genoemde planologische maatregelen beperkt in zijn uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden. Noodgedwongen heeft hij daarom de melkveehouderijtak verplaatst naar België. Hij stelt dat hij inkomensschade, onder meer bestaande uit omrijschade door de gesplitste bedrijfsvoering, en vermogensschade heeft geleden.
3. Het college heeft voor het op de aanvraag te nemen besluit advies gevraagd aan Tonnaer, Adviseurs in Omgevingsrecht (hierna: Tonnaer). In het definitieve advies van 13 december 2012 heeft Tonnaer uiteengezet dat zij niet heeft onderzocht of [appellant] inkomensschade heeft geleden, nu al op een andere wijze in de vergoeding van de geleden inkomensschade is voorzien door de uitbetaling van de schadeloosstelling ter uitvoering van het vonnis van 4 juli 2007. Tonnaer heeft derhalve alleen het verzoek om vergoeding van planschade, voor zover dat betrekking heeft op vermogensschade, beoordeeld. Om vast te stellen of [appellant] door de planologische maatregelen in een nadeliger situatie is komen te verkeren heeft Tonnaer verschillende planologische vergelijkingen gemaakt tussen de opeenvolgende oude en nieuwe planologische regimes. Tonnaer heeft geconcludeerd dat [appellant] door de planologische maatregelen in een nadeliger situatie is komen te verkeren. Tonnaer heeft Pickée Makelaardij B.V. gevraagd de hoogte van dit nadeel te taxeren. De taxateur van Pickée heeft de bevindingen neergelegd in een taxatierapport. Volgens dit rapport bedraagt de schade € 29.900,00. Tonnaer heeft die conclusie overgenomen in haar advies.
Het college heeft dit advies ten grondslag gelegd aan het besluit van 9 april 2013.
In bezwaar heeft [appellant] een rapport van adviesbureau Gloudemans van 20 augustus 2013 overgelegd. Zij heeft de inkomensschade, bestaande uit omrijschade, schade vanwege beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van het agrarisch bedrijf en overige kosten getaxeerd op een bedrag van in totaal € 613.810,00, de directe vermogensschade op een bedrag van € 50.000,00 en de indirecte vermogensschade op een bedrag van € 25.000,00. Tevens heeft [appellant] een taxatierapport van Adriaan van den Heuvel makelaars en adviseurs van 26 september 2013 overgelegd. Volgens dit taxatierapport is de waarde van het object met een bedrag van € 145.000,00 gedaald van € 740.000,00 naar € 595.000,00, bedraagt de inkomensderving € 500.000,00 en de omrijschade € 620.000,00.
Het college heeft een nadere reactie gevraagd aan Tonnaer. Tonnaer heeft in haar aanvullend advies van 23 januari 2014 te kennen gegeven haar eerdere advies te handhaven. Het college heeft dit nader advies van Tonnaer ten grondslag gelegd aan het besluit op bezwaar.
Hoger beroep
4. Ter zitting is vastgesteld dat niet in geschil is dat [appellant] geen directe schade heeft geleden, nu de planologische bestemming van zijn perceel niet is gewijzigd. In geschil is of [appellant] indirecte schade, bestaande uit inkomensschade en vermogensschade, heeft geleden en of deze schade voor vergoeding in aanmerking komt.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college mocht afgaan op de adviezen van Tonnaer. [appellant] voert daartoe aan dat Tonnaer in haar adviezen de omvang van de door haar geleden schade heeft onderschat, nu zij niet heeft onderkend dat door het wegbestemmen van de aangrenzende landerijen de voortzetting van zijn gemengde agrarische bedrijf een illusie is. Een melkveehouderij moet immers kunnen beschikken over voldoende land in de directe omgeving van de boerderij. Nu bovendien nieuwbouw en uitbreiding niet meer mogelijk zijn, heeft zijn bedrijf nauwelijks toekomstperspectief. Volgens [appellant] heeft Tonnaer in haar adviezen ten onrechte geconcludeerd dat de vergoeding van de door hem geleden inkomensschade anderszins is verzekerd door de schadeloosstelling op grond van het vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Maastricht. Volgens [appellant] heeft de pachtkamer enkel de schade vergoed voor zover die betrekking heeft op de ontbinding van de pachtovereenkomst en de verplaatsing van de melkveehouderijtak. Alle overige bedrijfsonderdelen zijn buiten beschouwing gelaten. In het kader van de pachtontbinding is alleen gekeken naar 40 melkkoeien maar niet naar de gevolgen voor het jongvee, vleesvee en akkerbouw, zo stelt [appellant]. Verder voert hij, onder verwijzing naar de rapporten van Gloudemans en van Adriaan van den Heuvel, aan dat de vermogensschade niet op de juiste wijze is berekend door Tonnaer en dat de door Tonnaer gemaakte planvergelijking onjuist is.
5.1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:56) mag een bestuursorgaan, indien uit een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
Inkomensschade
5.2. Uit het vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Maastricht van 4 juli 2007 volgt dat zij de pachtovereenkomst tussen [appellant] en de gemeente per 1 januari 2008 heeft ontbonden vanwege de natuur-, bedrijfs-, en woonbestemming die in het bestemmingsplan "Hoogveld" aan de door [appellant] gepachte percelen is toegekend. Zij heeft de schadeloosstelling in verband met de gederfde inkomsten als gevolg van deze ontbinding vastgesteld op een bedrag van € 597.500,00. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat deze schadeloosstelling alleen zag op de gederfde inkomsten door de verplaatsing van de melkveehouderijtak van het bedrijf van [appellant]. De rechtbank heeft daartoe terecht overwogen dat in het vonnis expliciet is vermeld dat bij de bepaling van de hoogte van de schadeloosstelling de schade als gevolg van een verplaatsing van het gehele bedrijf tot uitgangspunt is genomen. Aan het betoog van [appellant], onder verwijzing naar een e-mailbericht van Gloudemans van 17 september 2015, dat niet is uit te sluiten dat de door de pachtkamer benoemde deskundigen te lichtvaardig zijn omgegaan met de schadebeoordeling voor de volledige verplaatsing en dat daardoor de schadeloosstelling te laag is vastgesteld wordt niet toegekomen, nu [appellant] geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van 4 juli 2007, waardoor het oordeel van de pachtkamer van de rechtbank Maastricht over de hoogte van de schadeloosstelling in rechte vaststaat en daarvan, nu het college daarop een beroep heeft gedaan, moet worden uitgegaan.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het college de conclusie in het advies van Tonnaer, dat de vergoeding van de volledige inkomensschade anderszins is verzekerd door de betaling van de schadeloosstelling ter hoogte van € 597.500,00, ten grondslag mocht leggen aan diens besluitvorming.
Vermogensschade
5.3. Tonnaer heeft in het advies van 13 december 2012 verschillende planologische vergelijkingen gemaakt tussen de opeenvolgende oude en nieuwe planologische regimes en geconcludeerd dat [appellant] door de nieuwe planologische maatregelen in een nadeliger positie is komen te verkeren. Uit dat advies blijkt op objectieve en onpartijdige wijze welke feiten en omstandigheden aan deze conclusie ten grondslag zijn gelegd. De rechtbank heeft in de rapporten van Gloudemans en van Adriaan van den Heuvel terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet mocht afgaan op het advies van Tonnaer. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in het rapport van Gloudemans is vermeld dat de door Tonnaer beschreven planvergelijkingen op juiste gronden tot stand zijn gekomen en dat Tonnaer in haar nadere advies op alle kanttekeningen van Adriaan van den Heuvel is ingegaan en deze gemotiveerd heeft weerlegd en dat dit nadere advies niet is weersproken.
Het taxatierapport van Pickée, dat onderdeel uitmaakt van het eerste advies van Tonnaer, biedt inzicht in de feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat [appellant] schade heeft geleden ter hoogte van € 29.900,00. De rechtbank heeft terecht in het rapport van Gloudemans geen grond gevonden voor het oordeel dat Tonnaer de omvang van de schade heeft onderschat, nu in het rapport van Gloudemans de schade als gevolg van intensievere woonbebouwing in de omgeving wordt getaxeerd op € 25.000,00 en de door Gloudemans getaxeerde schade ter hoogte van € 50.000,00 ziet op de directe schade, welke, zoals hiervoor in 4. is overwogen, niet meer in geschil is. De rechtbank heeft evenzeer terecht in het rapport van Adriaan van den Heuvel geen grond gevonden voor twijfel aan de adviezen van Tonnaer op dit punt, reeds omdat dit rapport uitgaat van een andere en onjuiste planvergelijking.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college de conclusie van Tonnaer over de vermogensschade ten grondslag mocht leggen aan diens besluitvorming.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een
proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G. Snijders en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2016
480-680.